HET VRAAGSTUK: ELZAS-LOTHARINGEN

INLEIDING

« II y a, dans la situation actuelle de 1'Europe, quelques antinomies auxquelles on s'est accoutumé, parceque, si grand souci que 1'on ait des affaires publiques, on ne s'en inquiète vraiment que dans la mesure oü elles touchent aux intéréts particuliers... » Dit citaat uit een werk van overigens zeer verdacht allooi : « La victoire des vaincus » door L. Dumont-Wilden en Léon Sougnenet, blijkt een geschikt uitgangspunt voor een reeks beschouwingen over het vraagstuk van Elzas-Lotharingen, in een tijd waarin de officieele Duitsche diplomatie schijnt, het te willen « opbergen », en de openbare meening — die er zich nog eenigszins voor interesseerde toen Barrès in Colette Baudoche (1909), La Colline inspirée (1913), en René Bazin in «Les Oberlé » (1901) er de aandacht op vestigden — totaal anders georiënteerd is.

In wezen blijft Elzas-Lotharingen een Europeesch sleutel probleem, bij het onderzoek waarvan een heele reeks andere conflicten op den voorgrond treedt.

In de eerste plaats de spanning van psychologischen aard tusschen Frankrijk en Duitschland, die ontstond omstreeks 1800, toen zich in Frankrijk tegenover Duitschland twee houdingen afteekenden : aan den eenen kant een romantische bewondering voor de Duitsche wijsbegeerte, letterkunde en wetenschap, aan den anderen kant hartstochtelijke haat voor de Duitsche « barbaren » (1). Bij den aanvang der 19e eeuw wijdde Frankrijk, dat tot dan toe sterk beïnvloed werd door Engeland (men denke slechts aan Newton : Mathematical Principles, Locke: Essay concerning human understanding, Two treatises of Government, den geestelijken onderbouw der Revolutie), zijn welwillende belangstelling aan Duitschland. waar het romantisme een zegetocht begon.