is Frederik van Eeden een van de vernieuwers, hoewel meer een experimentator dan een vinder geweest ». Aldus luidt de aanvang van Verwey's boek. En aan het slot lezen wij : « De ïeden die hem (Van Eeden) als profeet begroetten en vereerden, hadden geen ongelijk... Wie hem begrijpen wil en hem recht doen, zal... hem altijd moeten begrijpen als profeet, tenminste als man van profetische geaardhied. »

Tegenover den experimentator en den profeet Van Eeden staat zijn land- en tijdgenoot Verwey als vertegenwoordiger bij uitnemendheid van de typisch-Hollandsche kenmerken die zijn: koelheid en degelijkheid. Men zou het Hollandsch karakter te kort doen, indien men het uitsluitend binnen de genoemde eigenschappen ging «bepalen», indien men voorbijzag, dat zij doorkruist worden door den drang, zich weg te schenken aan het verre, aan het geheimenis, of het avontuur, ben Rembrandt is niet verklaarbaar buiten dien dranq, dien wij ook in Van Eeden werkzaam zien. « Het aangrijpenste want het wezenlijke van Van Eeden », schrijft Verwey, « was de sterkte van zijn onrust. Zijn intellect mocht trachten te beheerschen, maar zijn innerlijk rustte nooit, zag altijd teqenstellingen, zocht altijd een uitweg. »

Wanneer Verwey — in contrast met Van Eeden, die als werkman-met-de-taal uitging van « den vasten zin, waardoor het woord een teeken was » — het gevoel en de verbeelding, die zich in woorden uitdrukken, op den voorgrond plaatst, zoo is hij daarin tenminste minder koel, meer « avontuurlijk gericht» zou men kunnen zeggen, dan Van Eeden. In het geheel van Verwey's persoonlijkheid echter domineert de nuchter-verstandelijke kijk op de dingen, — en zijn studie over den dichter van «De kleine Johannes » draagt daar de duidelijke sporen van.

Verwey en Van Eeden, gezien met betrekking tot het Hollandsch-eigene: ziedaar een merkwaardig studie-onderwerp. Het lag niet in de lijn van deze beide auteurs, zich in een onderwerp van dien aard te verdiepen. Datgene wat Verwey noemt «de innerlijke gespletenheid» van Van Eeden (hij noemt het ook anders, maar het komt telkens op hetzelfde neer), wordt hier aangegrepen tot het leveren van een psychologisch portret, waarvoor het «coloriet» zooveel mogelijk uit Van Eeden's dagboek wordt opgehaald en waarbij de natuurlijke gemeenschap, waartoe Van Eeden behoorde, als «achtergrond » heel en al ontbreekt. Datgene wat van den maker van het portret is, van Verwey dus, spreekt aan door harde klaarheid, kristallen scherpte. Als litterair-zielkundiqe dissectie: een boek dat geslaagd kan heeten; wellicht het beste het eenige!), dat een criticus uit het individualistische tijdperk te geven vermocht. Maar wij vragen méér!