Getranke heeft eene enquêtfe ingesteld bij de bestaan de Consultatie-Bureaux in Duitschland. 135 zonden antwoord in, waaruit blijkt, dat zij hunne reddingsbemoeiïngen uitstrekten tot 25.123 patiënten, waarvan 3010 als „gered" werden geirueM, daajr zij aangesloten zijn bij eene geheelonthoudersvereeniging.

De Daiische Hoofdvereeniging van het Blauwe Kruis teiae volgens haar jongste jaarverslag den ien Augustus 1913 onder hare 43.568 leden 10.599 gewezen drinkers.

In Duitschland zijn pngeveer 400.000 bekende drinkers, en van dezen zijn door de bemoeiingen van afzonderlijke personen, Vereenigingen en Herstellingsoorden zoowat 23.000 gered.

Volgens het laatste jaarverslag van het herstellingsoord Hoog-Hullen zijn in elf jaar tijd van 263 verpleegden, van wie na het verlaten der inrichting nog bericht ontvangen werd, 120 geheelonthouder gebleven.

In de „Wereldstrijd" van 7 Eehr. j.1'. publiceerde nog de heer BULTEN van Almelo, dat een onderzoek in 18 afdeelingen der Nat. Chr. G. O. Ver. he.n geleerd had, dat daar samen 160 gewezen dronkaards waren; in één vereeniging zelfs meer dan 30.

Het is bekend, rnet welk succes de Goede Tempelieren op 't gebied van drankzuchtigen-redding werkzaam zijn. En het Heilsleger niet minder. <

In het jaarverslag (1912) der afd. Amsterdam van het Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen lees ik: „Zeer sterk toonen zich de mogelijkheden, die een levendig patronaat in zich bergt in de gevallen, van drankzuchtige misdadigers. Onze afdeeling was zoo gelukkig een aantal drankbestrijde(rs, waaronder vele leden van de orde der Goede Tempeliers, bereid te vinden als werkende leden in ons genootschap mee te werken. Dat \g<af verbazingwekkende resultaten." Het jaarverslag over 1913 meldt, dat van de 42 onder patronaat geholpen misdadigers 21 in meerdere of mindere mate aan den drank verslaafd waren. Slechts op 5 van dezen kon men geen vat krijgen. De toekomst van 4 anderen is nog onzeker : „12 anderen mogen wij allen zonder ongepast optimisme pis gelukt boeken."

Tot het Medisch Consultatie-Bureau voor Alcoholisme te Amsterdam wendde zich in 1913 het enorme aantal van 173 nieuwe patiënten, van wie 97 in behandeling bleven. Op 17 hunner had de behandeling geen vat, 13 verbeterden veel, en de overigen werden geheelonthouder, dus 67.

Den Haag meldt, dat van de 21, met wie eene voortgezette behandeling mogelijk was, 10 geheelonthouder zijn; terwijl slechts bij 3 de moeite der leiders van het Cons. Bureau vergeefsch was.

De leider van het Consultatie-Bureau voor Alcohoilisme te Rotterdam getuigt in zijn jaarverslag 1913, dat van de 23 patiënten uit het vorige boekjaar, die onder behandeling bleven, 12 geheelonthouder zijn en bovendien nog 5 veel verbeterden. En van de 37 nieuwe patiënten, die in behandeling zijn, zijn 25 geheelonthouder.

Het jaarverslag (1913) van het R. K. ConsultatietBureau te Venlo vermeldt, dat van de 13 patiënten, die

kwamen met den oprechten wil om zich te beteren, 5 geheelonthouder zijn, en 5 veel verbeterden; terwijl de andere 3 nog wel uiterst zwakke broeders zijn, maar zich toch op den weg van beterschap bevinden. — Deventer constateert aangaande zijn 9 patiënten, van wie 1 overleed, de beste resultaten bij een zestal. — 's Bosch bij 10 van de 25. Bij die 25 waren er echter ook 10, die niet wilden, ofwel kwamen met bijbedoelingen. — Het Utrechtsche Liefdewerk „Redding van Drankzuchtigen", dat een onderafd. is van St. Vincentius, geeft verslag als volgt: in behandeling 21 ; 10 bevredigend, vaak zeer bevredigend, 2 igedeeltelijk succes, 9 twijfelachtig. — Zwolle: in eigen persoon meldden zich 12 aan, van wfie 3 geheelonthouder werden en 3 zSch aanmerkelijk verbeterden.

En bij ons in Helmond is de stand 'van zaken als volgt: In de registers van ons R. K. Consultatie-Bureau staan 185 patiënten ingeschreven. Daarvan moeten een 25'-tal buiten beschouwing blijven. Van de overige 160 kunnen wij aangaande een 50-tal met voldoening suqces constateeren. Bij een 60-tal is het vallen en opstaan. Aan de overige 50 is niet veel te doen; hoewel etf daaronder zijn, met wie wij ons nog maar sedert kort bemoeien, zoodat van dezen nog weinig te zeggen valt.

Onze ervaring uit de reddingspraktijk, die zich thans reeds over meerdere jaren uitstrekt, is deze: een derde der drankzuchtigen is wederom vrij spoedig op de been te brengen; aan een ander derde deel is weinig te doen; en daartusschen in bevindt zich nog een ander derde deel, wier redding verre van uitgesloten is, maar die tijd noodig heeft. — Een jaar of 8 geleden, toen ik nog geen drankbestrijder was en van georganiseerde reddingsbemoeiïngen onder de drankzuchtigen nog hoegenaamd niets was te bespeuren, dacht ik er ook anders over; maar studie en practijk hebben mij tot het tegenovergestelde inzicht jgebrachf En ik sta hieirin nieit alleen.

Hier volgen nolg eenige stemmen uit de praktijk.

De Heer V. E>. WOUDE, de bekende voorman der Nederlandsche Drankbestrijding, getuigt: „Er was een tijd, toen ik over de „redding" van dronkaards anders dacht dan thans... De macht der feiten heeft me gedwongen in te zien, dat naast de bestrijding der ^drinkgewoonten, óók het „redden" van dronkaards een wenschelijk en noodzakelijk werk is. De arbeid van rüim 2 jaren aan ons Consultatie-Bureau heeft ïnfe geleerd, dat men met al te spoedig mag wanhopen aan de redding van een mensch; diep-ingevreten gévallen heb ik, althans tot dus verre, zien terechtkomen."

De heer V. LlNGEN, Ambtenaar tetr Reclasseeringl te Amsterdam, eindigt in het Kath. Soc. Weekbtad van 4 April j.1. zijn eerste artikel over: „De Zorg voor ontslagen gevangenen te Amsterdam", aldus: >Meer ruimte dan ons is toegestaan zou noodig zijn om u te vertellen van al dat succes, dat door onze Roomsche strijders tegen vooroordeel en drankmisbruik in dien korten tijd, dat zij aan de reclasseering mede werken, Is behaald." En de week daarop luidt de aanhef van zijn tweede art.: „Het aantal ontslagen gevangenen, dat alleen door