Invloed van Hooft op Bredero.

(>Spa. Brab. vs. 7 = Theseus en Ariadne ys. 108.)

M. Fabius Quintilianus, de bij keizer Domitianus (81—96 n. Chr.) zoo hoog aangeschreven rhetor en schrijver van een zeer leerzaam en paedagogisch leerboek voor de redekunst komt hierin (I)istiiutio oratoria X, V, 5) op tegen de door de ouden wel eens verkondigde stelling, dat men een en dezelfde gedachte ook slechts op een manier juist en goed kan uitdrukken ; „zoo nuchter en arm" zegt hij „heeft de natuur toch de welsprekendheid niet gemaakt, dat men zich over éene zaak ook maar eenmaal op de rechte manier kan uitdrukken."

Nu, wij gelooven, dat de meesten 't met Quintilianus eens zijn ; de vele examenopgaven bestaande in de paraphrase van een of ander gedicht of prozastuk bewijzen, dat de deskundigen het „variis modis bene fit" in dezen mogelijk achten. Toch zouden wij soms meenen, dat zekere gedachten een en hetzelfde kleed noodig hebben, wanneer wij 't aantal soms woordelijke parallelplaatsen bij verschillende schrijvers nagaan. Wie, die niet geheel vreemd is in de letterkunde der Grieken en Eomeinen, weet niet, hoe schoone gedachten bij meer dan een schrijver door dezelfde woorden worden weergegeven. Vooral Homerus' autoriteit in dezen is immers bekend.

En in onze eigen letterkunde. Herinneren wij aan onze Middelnederlandsche schrijvers, waarvan er sommige den naam van plagiaris ternauwernood ontgaan. Zoo bijv. Lodewijk van Velthem, die in de vijfde partie van den Spiegel Iiistoriael niet minder dan 1400 verzen bijna letterlijk uit Jan van Ileelu's Rijmkroniek overnam, De ons onbekende vervolger van de Brabantsclie Yeesten plunderde voorts 't gedicht over den Grimbergschen oorlog Uit lateren tijd (17e eeuw) is de Kroniek van Klaas Koljn bekend, die door lleinier de Graaf uit Stoke is samengeflanst Doch genoeg hiervan, het zijn meest de „goden van minderen rang," die zich aan dergelijke letterdieverij schuldig maken.

Komen groote geesten in 't uitdrukken hunner gedachten overeen, is dit zeer gelijkvormig, dan pleegt de letterkundige die overeenkomst aan invloed van den een op den ander, aan studie, door den een van den ander gemaakt, toe te schrijven. Zoo lezen we in Jonckbloet, Ned. Letterk. 4III, 321, dat „Ilooft's invloed op Bredero niet te ontkennen is"; t. a. p. bl. 229 dat „studie van