delijkste godslasteringen ergerde, Wat kan hier van wel reden geweest zijn? Er staat geschre ven »de menscli is van nature geneigd God ei zij n naaste te hatenmaar daar deze haat ziel over het algemeen meer als eene onverschilligs dan wel als eene vijandige gezindheid jegens God en den naaste openbaart, acht ik hiermede zulk eene voortdurende vijandschap tegen God en Zijne dienst nog niet genoeg opgehelderd, Ik vermoed, dat deze jongeling vroeger eene godsdienstige opleiding had genoten, maar op een dwaalspoor gebragt, soldaat werd, waarna h p van kwaad tot erger viel en — waarschijnlijk in de hoop die te smoren — langs zoo meer vijandig werd tegen de waarschuwende stem, die zich in zijn binnenste hooren deed en hem den vrede des harten ontroofde. Ik vermoed , dat hij zich aan zonde tegen den Heiligen Geest, schuldig maakte, dat hij tegen de waarheid loog, waarvan toenemende verharding des harten, die zich in al zijne woorden en daden openbaarde, het noodzakelijk _ gevolg was.

Deze opmerking was noodig, om hetgeen nu volgen zal goed te begrijpen; wij gaan nu tot de zaak zelve over. Deze jongeling had (nu een dag of acht geleden) met zijne kameraden de wacht betrokken. Zoo als men van hem gewoon was begon hij eensklaps weer al wat den mensch, den Christen heilig is, te honen; zelfs stak hij' de hand op tegen den Schepper van hemel en aarde en spotte met den levenden God. Zoo erg als nu had hij het nog nooit gemaakt. Natuurlijk kunnen wij al wat hij zeide niet weergeven.^ Het volgende acht ik voldoende:» God? zei hij, wie gelooft er heden nog aan God ? Kindersprookje, dat de baker om je zoet te houden en bang te maken heeft op den mouw gespeld! Er is geen God. Als Hij er is dan hoop ik over twee dagen een lijk te zijn, enz." Zoo ging hij eenigen tijd voort, zoodat het zijne kameiaden bang begon te worden om het hart. Vooi al de laatste woorden hadden een diepen indruk gemaakt. Het was alsof de ruwe soldaten een oogenblik gevoelden , dat God, daar tegenwoordig, dien vreeselijken wensch en bede bad gehoord en wel eens zou kunnen vervullen. Doch de indruk ging weer spoedig voorbij, en niemand (de jonge man misschien uitgezonderd) dacht er verder over na.

Toch wat niemand dacht dat gebeuren zou dat gebeurde. »Als Hij er is dan hoop ik over twee dagen een lijk te zijn," zoo bad hij, en binnen drie dagen was hij een lijk. Daar deze jongeling nooit eenigen tegenzin in den militairen stand liet blijken, kan men er slechts naar raden, wat hem daartoe gebragt, wie hem daartoe gedreven heeft; — dit is zeker, hij sloeg de hand aan zich zeiven en joeg zich een kogel door het hart. 1) Mijn berigtgever voegt er bij, ieder vraagt: waarom zou hij dat gedaan hebben ? Doch hoe kan men zoo iets vragen; ieder bevoelt dat het ongepast is hier te vragen en zich in gissingen te verdiepen. Al wat wij er op kunnen zeggen is: God laat zich niet bespottftn ! on

Misbruik den naam des Heeren niet,

Ontzie den God, dien gij niet ziet; Of meent gij niet dat heilige ooren Den moedwil uwer lippen hooren,

En dat de God, die eeuwig leeft,

Het u m ernst verboden heeft ?

Of schrikt de aan u gedreigde straf, Hoe vreeslijk, u, o mensch, niet af? 2)

Noemt gg Gods naam, zoo roept gij Hem; En God — Hij luistert naar uw stem.

Ook het geheim van dit menschenleven blijft voor den grooten dag des Heeren bewaard, die in het licht zal brengen wat in de duisternis is geschied. Het zal u niet verwonderen, dat deze zaak op de militairen te Bergen op Zoom een diepen indruk heeft gemaakt.

Eene gedachte welt bij dit schrijven in mij op, het is deze: wat zou toch onze moderne wetentchap, die het eene uitgemaakte zaak acht, dat God het gebed niet hoort, wel van getuigenissen als deze zeggen ? Indien het haar om waarheid te doen was, indien zij niet geheel verblind was door het jagen naar de dingen dezer aarde, dan zeker zou zij zulke feiten, die geheel hare troostelooze wereldbeschouwing omver werpen, ter harte nemen. O, gij moderne mannen! hebt gij nooit oogenblikken van hart-

verscheurenden angst en droefheid gekend,

nooit oogenblikken, waarin zich als eensklaps een afgrond voor u scheen te openen ? Hebt gij nooit in uw leven oogenblikken gekend van hartverheffende blijdschap? — Waarom toch hebt gij toen gebeden, alsof gij den hemel wildet bestormen ? Van waar dat hartelijk »God dank!" dat toen uwe lippen ontvloeide ? Is het niet omdat gij toen één oogenblik de geheele wereld vergat; omdat gij toen, u ondanks, één oogenblik mensch waart? O dat de gedachte hieraan uw hart verteedere en uwe oogen opene voor den gevaarlijken weg, waarop gij u bevindt; wanneer gij uw hart toesluit voor de ondervindingen van deze gewigtigste oogenblikken uws levens en gij op nieuw tot deze ijdele wereld terug en van God u afkeert, dolzinnig lasterende: Gij zijt niet! dan zullen deze gebeden, deze dankzeggingen eenmaal tegen u getuigen!

Om nog eens op bovenstaande geschiedenis terug te komen; men zal mij zeggen, dat ieder nabij God levend Christen op zulke gebedsverhooringen wijzen kan. Ik zal de laatste zijn , dit te ontkennen. Doch niet altijd openbaart God zich zoo voor ieder duidelijk als de Hoorder des gebeds, als voor acht dagen te Bergen op Zoom het geval was, en daarom achtte

1) Onlangs kwamen mij eenige statistieke opgaven onder de oogen over het getal zelfmoorden in de landen van Europa, waarbij men overal opmerkte, dat jaet het oog op het zielental de overgroote meerderheid in de kazernen plaats vonden.

2) De Heer Douwes Dekker (Multatuli) een volslagen oigeloovige, schreef onder den titel „de laatste kinderziekte" , een merkwaardig artikel over de verleiding, jvaaraan de jonge militair bij zijn in dienst treden staat jjOtgesteld. Al is er in dit artikel van den heer "efcker veel overdrijving, er is ook veel waars in

■ ik dit eene bijzondere vermelding wel waard....

Laat ons nu, waarde lezer, niet gaan kla. gen over de goddeloosheid, die men bij onzen militairen stand vindt; daardoor toch zal niemand worden gebaat; maar laat ons liever door woord en daad doen wat wij kunnen , om overal in alle garnizoenssteden eenige militairen te verzamelen en militaire vereenigingen op te rigten, waaraan wij vóór alles behoefte hebben. Ik vergelijk onzen militairen stand bij een groot arbeidsveld, dat reeds al te lang braak ligt; hoe weinig ernstig heeft men er tot nog toe aan gedacht, de hand aan den ploeg te^ slaan en het zelve te bearbeiden, en wie zal mij zeggen, hoeveel van het goede zaad, dat er gedurig in valt, ten gevolge daarvan , reeds door al het onkruid werd verstikt en verloren ging? ^—De jeugd der meeste militairen , de walgelijkheid' van de uitspattingen der oudere, het ongewone en ruwe der nieuwe omgeving , de verveling , aan het kazerneleven verbonden, het zich niet thuis gevoelen aldaar , — dit alles bijeen genomen , maakt, dat zonen van christelijke ouders, wanneer zij dienstpligtig worden, in korten tijd diep kunnen vallen. 3) Wij spreken op grond eener ervaring van jaren; het was niet zijne angstvalligheid in het vermijden van verzoekingen , maar Gods genade , die schrijver dezes steeds voor grove uitspattingen bewaarde. Wij hebben zoo even de klippen aangewezen , welke zoo gevaarlijk zijn voor den jongen soldaat ; maar het is niet minder waar , hoe vreemd het schijne, dat juist een en ander (wanneer men met tact te werk gaat, en ze aangenaam weet te maken) voor de toekomst de kracht ligt dor militaire vereenigingen. Men denke hierover na en men zal het mij toestemmen , dat een en ander er toe mede werkt, om zulke toevlugtsoorden voor den jongen militair, — meer nog dan de zondagschool, de cathechisatie of de kerk — te maken tot de plaatsen, waar de schoonste overwinningen voor het Godsrijk kunnen worden behaald. Immers dat schreeuwend kontrast (vergeef het woord!) tusschen de bezoedelde atmosfeer in de chambrées en de verkwikkelijke geestesadem in uw vriendelijk lokaal, tusschen de altijd ruwe, soms walgelyke toonen daar en de liefelijke gesprekken hier gehoord, moet wel een diepen indruk maken op het ontvangbare gemoed van den jongeling, die^ zoo pas door zijn koning en het gevoel van pligt werd geroepen, om het gezelige huis en de teederheid zijner geliefden met het leven in eene kazerne en den drilstok van den sergeant te verwisselen. — Geef hem een vriendelijk te huis, en de ondervinding zal het u leeren wat uitwerking een gepast woord, op zijn tijd gesproken, onder zulke omstandigheden op hem hebben moet. Immers de besliste keus moet nu door hem worden gedaan. Immers aan de eene zijde staat nu een Vader, wiens naam Liefde is, een barmhartig Verlosser, een almagtig Heiligmaker en Helper, op Wien zijne ouders, zijn leeraar hem steeds hebben gewezen; — aan de andere zijde de heerlijkheid dezer wereld, de verleiding des duivels, de begeerlijkheid des vleesches, die hem als om strijd den zwijm eldrank van het zingenot voorhouden. Wie zal de overwinning behalen ? De besliste keus moet nu worden gedaan, of hij de zonde wil bestrijden of — dienen; of hij als overwinnaar of

TT overwonnene wil terugkeeren tot zijne geliefden in de plaats zijner inwoning. Verminder, om Christus wille, verminder, zoo gij dit kunt, de verleiding tot zonde in dit gevaarlijkste tijdperk zijns levens; maak gij hem die keuze gemakkelijk, en — wanneer hij straks mannelijker dan hij de ouderlijke woning verliet, door zijn eersten daadwerkelijken strijd tegen de zonde, tot de zijnen terugkeert, zult gij doorzijn warmen handdruk, door den traan, die bij het afscheid nemen in zijn oog opwelt, óf door een fluisterend: hierboven zien wij elkander weder! u ruimschoots beloond achten voor uwen arbeid der liefde.

Welaan de hand aan den ploeg ter plaatse uwer inwoning; den jongeling geholpen, waar hij u niet meer vraagt dan eene plaats, waarheen hij nu en dan de verzoekingen van het kazerneleven kan ontvlieden, en daarbij 'een open oog gehouden voor de wenken van Hem, die zoo kennelijk dezen liefdearbeid met Zijnen zegen bekroont ; dan — wanneer ook eenmaal ónze kinkeren een korten tijd dienstpligtig worden, zullen wij niet voor hen behoeven te vreezen; want wanneer wij alles gedaan hebben wat wij kunnen doen, dan mogen wij met een gerust hart al het overige aan^ de Voorzienigheid overlaten,

die wel voor het Zijne zorgen zal

Wij hebben in een vorig nummer van de Heraut de treffende ^ geschiedenis medegedeeld, hoe Nijmegen eene militaire vereeniging kreeg. Het verheugt mij er thans te kunnen bijvoegen, dat tot nog toe de uitkomst de goede verwachting niet heeft beschaamd, daar zij dagelijks (uitgenomen des Zondags, wanneer de militairen met de Christ. Jongelingsvereeniging zamenkomen) door een 20tal militairen wordt bezocht. Dat dit op het zedelijk leven dier jongelingen een goeden invloed uitoefent, behoef ik wel niet te verzekeren. Laat ons God bidden, dat Hij ook verder de middelen zegene. Is het onze pligt die overal aan te wenden, de zielen te bekeeren dat is Gods werk. De jonge vriend, wiens ijver in deze God zoo zigtbaar heeft willen zegenen, zoo als in een vorig schrijven uitvoe-

3) „Of schrikt de aan u gedreigde straf, hoe vreeselijk, u o mensch niet af?" Deze vraag zal velen onaangenaam in de ooren klinken. Toch is het een feit, dat alleen de vrees voor de aardsche, de menschelijke, de hemelsche, de goddelijke geregtigheid de kinderen dezer wereld in toom houdt. Zoek haar te ondermijnen , uit te blusschen, zoo veel gij kunt; zoo ver het Godsplan het toelaat, — gij zult daardoor de gevangenissen bevolken en de maatschappij aan bandeloosheid prijs geven. Zonder haar zou de staat, zou de -wereld niet kunnen bestaan. Ik weet het, men lacht om die vrees, doch men kan geene waarheid weglagchen.

rig werd vermeld, schrijft mij nog het volgende: 3>Ëens trad ik onverwacht in de kazerne der mineurs en sappeurs, en daar vond ik er twee, • die ik niet anders dan van de militaire vereeniging kende, met elkander met den Bijbel in de band over Gods Woord sprekende. Ik kan u niet zeggen welk eene blijdschap ik daarover gevoelde. Deze durfden dus reeds in de kazerne in den Bijbel te lezen en schaamden zich er niet voor. Mogt de Heer het nog eens aan vele harten heiligen! enz. — Deze vriend is thans weder naar Dordt teruggekeerd. Naar ik verneem trekt nu o. a. ook de heer J. van 't Lindenhout zich deze zaak met warmte aan. Hoe de ijverige man daar tijd voor vindt begrijp ik niet; doch het is mij tot blijdschap, vooral daar die broeder nu op zijne veelvuldige reizen ook andere plaatsen met zjjne voorlichting dienen kan.

Ten^ slotte meld ik hier nog, dat een broeder, zich noemende »belangstellende in den militairen stand , mij voor de Militaire Vereeniging te Nijmegen een muntbillet groot ƒ10 zond; terwijl hij voor het lokaal dier Vereeniging beschikbaar stelde 1 exemplaar, Maran-atha, Mulders stuiverspreêken en Volksblad. Dit bewijs van belangstelling deed mij goed, en beschouwde ik als een bewijs van Gods goedkeuring in dit werk. De Heer, voor Wien niets 1 verborgen is, vergelde het den mij onbekenden Tever en ondersteune en bemoedige krachtig de menden, die te Amsterdam en in andere garnizoensplaatsen reeds in deze werkzaam zijn. Hij schenke ons den Geest des gebeds en onze irbeid zal niet ijdel zijn in Hem.

8 Maart 1869. j_ (jIPS pz

4de lezing- van den Heer van der Velde over Palestina.

hebron, bethlehem en sichem.

Veel merkwaardigs deelde spreker mede omtrent het zuidelijk gedeelte van Palestina, alwaar gebeurtenissen met de aartsvaders, de Israëlieten, bij hun uittogt uit Egypte, en met Simson, Saul, Jonathan en David hebben plaats gevonden, terwijl de tegenwoordige nog zoo woeste toestand en de groepen van zwervende Beduinen, in hunne sedert eeuwen onveranderde kleeding, die men aldaar van tijd tot tijd ontmoet, een zeer juist denkbeeld geven van de bekende bijbelsche verhalen. Te Hebron , eene tamelijk welvarende stad, wordt de plaats aangewezen der graven van Abraham , IzaS.k en Jakob , alsmede van Lea , de vrouw van Izaak, zijnde Kachel begraven in de nabijheid van Bethlehem. Ofschoon nu in het algemeen de traditie te Palestina plaatsen aanwijst van gewijde gebeurtenissen, geheel in strijd met de bijbelsche aanwijzingen, zoo gelooft spreker, dat deze grafspelonk, waarop eene Turksche moskee is gebouwd, onwederlegbare bewijzen van echtheid bezit. In de spelonk zelve wordt niemand toegelaten , opdat, volgens de bewering der bewakers, de rust der ontslapenen niet worde gestoord. Men maakt slechts van drie menschen melding, die daarin zijn toegelaten, de laatste Sir Mozes Montefiore uit Londen, die zoo veel heeft gedaan voor de Israëlieten in Palestina en elders. Onlangs bezocht de prins van Wales de spelonk, doch toen hij nog slechts een blik in de onderste (waar de eigenlijke sarcofagen zijn) wierp, werd hij zoo dringend gesmeekt, er niet in te gaan, dat hij 't niet deed. Elke nieuwe Sultan van Turkije schenkt aan deze spelonk een prachtig gewerkt tapijt, waarmede de grafkelder gedekt wordt.

Bethlehem houdt spreker nog voor het eigenlijke van dien naam, en bestaat uit 5000 inwoners , meest Roomsche Christenen. Daar wordt in eene kapel aangewezen de geboorteplaats des Heeren, door eene zilveren ster in een wit marmeren vloer, dien de pelgrims eerbiedig kussen. Er is niets, dat voor de echtheid van deze plaats pleit; maar voor het Protestantsche gevoel, dat niet gewoon is aan de uiterlijke versieringen der Roomsche kerk, zijn die zaken zeer stuitend en in strijd met de verhevene eenvoudigheid der bijbelsche verhalen. Verder wordt aangewezen het Herders veld , waar het Engelenlied: »Eere zij God, enz. werd gehoord; — ook de juistheid daarvan laat zich niet beslissen. Wel laat zich een verheven indruk gevoelen, dat ergens in dien omtrek die groote gebeurtenis heeft plaats gehad, en van uit die plaats het ware licht der wereld is opgegaan. 1)

Nog is nabij Bethlehem allermerkwaardigst de beschouwing der spelonk, waar volgens den Bijbel, David en zijne mannen zich verbergden, toen hij door Saul en zijne 3000 uitgelezene strijders werd vervolgd. In deze geheel door de natuur gevormde spelonk was dit zeer wel mogelijk. Ook aangaande het graf van Rachel is het waarschijnlijk, dat dit nabij Bethlehem is. De huizen en de geheele stad hebben eene witachtige kleur en zijn alzoo reeds in de verte zigtbaar.

Sichem, eene stad gelegen aan den voet van twee bergen, de Ebal en de Gerizim, is allermerkwaardigst, en aangaande de natuur de meest lieflijke plaats van geheel Palestina , bezit 10,000 inwoners, ook eene kleine christelijke gemeente en school gesticht door Samuel Gobat te Jeruzalem. De vallei van 2 uur uitgestrektheid is rijk voorzien van water, gras en schaduwrijk geboomte —■ en zeer wel kan men begrijpen, dat de broeders van Jozef een verren weg aflegden, om op deze liefelijke

1) O mogt dat licht niet alleen ons en vele chris- ; telijke volken, maar ook datzelfde Bethlehem bestralen, niet alleen met het nevelachtige, ja het duistere der ; Roomsche kerk, maar met dat der gezegende Hervorming — en een geopenden Bijbel! — Sedert eenige jaren tracht de ondergeteekende het zendingswerk van Muller en zijne vrouw aldaar te ondersteunen; mogt * zij het op ruimere wijze kunnen doen! Milde bijdragen ( daartoe zullen haar immer hartelijk welkom zijn. | i

plaats hunne kudden te weiden. De bron, waar de Heer het gesprek met de Samaritaansche vrouw hield, wordt nabij de stad aangewezen, en waarschijnlijk naar waarheid. Op eenen berovindt men nog de overblijfselen van den tempel, die aldaar in navolging van dien te Jeruzalem werd gebouwd, doch in denzelfden toestand als zooveel dat door aanhoudende oorlogen en den tand des tijds te Palestina werd verstoord. Ja, eigenlijk is geheel Palestina een oord van zand, steen en puinhoopen — en het zegt veel om aldaar van de » puinhoop," als bij uitnemenheid te spreken. Dit is toch waar van de vroegere stad Aik. Doch niet meer mag ik van deze belangrijke lezing meedeelen, en eindig met den raad van den heer van der Velde, namelijk deze: om alles van Palestina te kunnen en willen weten, is het best om er zeiven heen te gaan, doch met geene te groote illusiën, daar men stellig zeer teleurgesteld zal worden, omdat daar meest alles hoogst eenvoudig is, ja, veel zelfs zeer hinderlijk voor het gevoel van Protestantsche Christenen.

A. A. Bergendahl.

Spanje.

Eene vriendelijke hand bezorgt mij de volgende vertaling van eenen brief, onlangs ontvangen van den heer Villarrazo, die sedert langen tijd voornamelijk door giften uit Nederland ondersteund, bet Evangelie in Malaga verkondigt. Het zal den lezers van de Heraut, vertrouw ik, aangenaam zijn daaruit te zien, dat ook op die plaats, waar zoo veel om Christus wil geleden is, Zijne waarheid meer en meer ingang tot de harten vindt.

MALAGA, 12 Maart 1869.

Waarde Zuster in onzen Heer!

Uw laatsten brief heb ik nog maar slechts voorloopig beantwoord, daar het toen voor ons huis een tijd van zware beproeving was. Heden hoop ik u uitvoeriger te schrijven, ten einde aan uw verlangen te voldoen, waarover ik mij zeer verheug.

Dit ongelukkige land en vooral deze stad zijn op eene zware proef gesteld. Het lijdt geen twijfel dat de woede des Satans juist tegen haar ontstoken is, omdat God haar tot bakermat der Christelijke wedergeboorte van ons land gesteld heeft. Daarom gaat hij hier rond als eën brieschende leeuw, en laat geen middel onbeproefd om te verdelgen al wie de liefde tot de broederen en de dienst van God in geest en in waarheid zoekt te bevorderen.

De laatste December en de eerste Januarij waren voor deze bevolking dagen van schrik en rouw. Het oproerige volk rigtte barrikaden op, versterkte ze met zwaar geschut, en maakte zich meester van de naastbijgelegene huizen. Dit waren de toebereidselen tot een overmoedigen en ongelijken strijd.

Die strijd begon tegen den namiddag van den laatsten December en duurde den geheelen volgenden dag. Het is onbegrijpelijk hoe zulk een kleiu aantal menschen, slechts een duizendtal ongeveer, het zoo lang tegen de soldaten door de bevolking ondersteund, kon uithouden; en dat 'niettegenstaande de oorlogschepen die de stad beschoten, alsmede de vesting die haar in bedwang houdt en de artillerie door den generaal de Roda, bevelhebber der staatstroepen, aangebragt. Men zegt dat de generaal voornemens was de nationale militie te ontwapenen.

Al deze vernielende elementen barstten over 't hoofd onzer arme bevolking los. Het was allerwege een droevig tooneel, een waar oorlogsveld. Door 't vuur der artillerie vernield, stortten vele huizen ineen. Overal heerschte verwarring. Een deel der bevolking greep naar wapenen ter verdediging; anderen daarentegen, met schrik vervuld, trachtten hun gezin aan 't algemeen gevaar te onttrekken.

Stroomen bloeds zijn er gevloeid, vooral in een der wijken, la Trinidad, genaamd. Daar kon men de straten niet door zonder naar zijne voeten te kijken om niet door 't bloed te waden dat den grond doorweekte. Op de binnenplaats van een herberg in diezelfde wijk waren er niet minder dan achttien lijken. Overigens weet men niet met zekerheid al de ongelukken in die noodlottige dagen gebeurd.

Onze geëerde en geliefde vriend Mr. Armstrong vertoefde in die dagen juist in ons midden. Wij stonden beide gearmd op eene plaats genaamd de Alameda, toen het moorddadig vuur geopend werd, en waren aldus getuigen van den strijd door zulk een gering aantal menschen ondernomen. Wij smeekten onzen God zich over dit ongelukkige land te ontfermen.

De militaire magt overwon , gelijk het wel te voorzien was; doch zij betoonde zich wreed, beide vóór en na de overwinning. Toen zij zag dat ze do barrikaden niet meester kon worden, waaruit de opstandelingen haar gedurig beschoten, stormde zij eenige huizen binnen, en noodzaakte al wie ze daarin ontmoette, zonder onderscheid van rang of leeftijd, om in het gelid te gaan staan; toen, als door dit levend schild bedekt, en terwijl men die ongelukkigen met de punt van de bajonet voorwaarts dreef, naderde zij de verschansingen en nam ze in.

Onder deze ongelukkigen bevonden zich twee onzer broeders in Christus: Antonio Mellado, 65 jaren oud, en een löjarig jongeling, zijn zoon, aan onze buitenlandsche vrienden wel bekend. Hij is een der eersten geweest die onze onvergeeflijke Matamoros uit Spanje in Engeland heeft doen komen ; later is hij een tijd lang bij mevrouw Mac Even in de Villa Sarrot geweest. Die arme knaap werd door een geweerschot aan het hoofd getroffen, en de oude man in de heup gewond.

Wij waren diep bedroefd toen wij deze treurige tijding ontvingen. Mijn lieve schoonzoon gaf bevel, dat men hen op een draagbaar naar ons huis zou vervoeren, daar het hun aan middelen ontbrak om in de onkosten hunner ver-