IlSiif ISittamM

Dit blad wordt geregeld des V r ij d a g s aan de geabonneerden verzonden, vin /iV^?8? i Van met^ewer'{ers! ingezonden stukken en alles wat verder den inhoud aan A ^,™^™adresseeren aa» de REDACTIE; Abonnementen enAdvertentiën j ADMINISTRATIE van „De Heraut" Warmoes3traat 106, Amsterdam. ■ kuim Z6n 'ater dan Donderdag 's namiddags te 12 uren worden ontvangen,

en voor het nummer van die week niet meer in aanmerking komen.

Zondag 29 December 1878. N°. 55.

.itlijn wrbmtö van trag m ncwfjtv

Oudejaarsavond.

Alzoo zegt de Heere : indien gij mijn verbond van den dag, eri mijn verbond van den nacht koDdt vernietigen, zoodat Üag en nacht niet zijn zouden op hunnen tijd, zoo zal ook vernietigd kunnen worden mijn veibond met mijnen knecht Bavid • '* Jeremia 33 : 20, 21.

. levende, almachtige God; die eeuwig 's; en in de eeuwigheid woont; en de golven er eeuwigheid uit de diepte van zijn eigen, ondoorgrondelijk wezen opstuwt; die groote en ontzaglijke God, rekent, om uwentwil, 7I ook met dagen. »Met dagen", eri dus met groepen van die, als daar zijn weken, maanden, getijden van jaren en tl^'1 ZC^' Ja' >>met dagen en met nachh"n 'naar ^et ommezwenken van dit kleine 0 etje, dat ge »de wereld" noemt, om laar denkbeeldige as!

Daarom spreekt de Heere dan ook in »d telkens van die ontzettende

-gen die komende zijn; en zoo was et gebeurd, dat de Heilige Geest bij en ziener Jeremia, in de profetie van de ' pruite'(33 : 14). zelfs slag op slag, tot vier ,a en ;toe achtereen, van die geweldige agen gesproken had. »Ziet, de dagen omen, spreekt de Heere" (vs. 14); en V\l -jte ^agen en te dier tijd zal Ik aan a-vid een Spruite verwekken" (vs. 15); en \tn ^te dagen zal Juda verlost worden" ys. 16); en ïniet zal worden afgesneden, ,a nien slachtoffer bereide al de dagen" . *8). En toen nu leidde deze herinnering »der dagen," geknoopt aan »Messias" °mst tot de kribbe," er den Heiligen Geest anzelf toe, om nu beide die »vastheid er dagen" en die »zekerheid van Messias, °mst in rechtstreeksch verband te zetten, aldus ons ongezocht die prachtige, die roostvolle, die zinrijke betuiging te geven: 1 at ook de dagen en de nachten van dit 1 °Rs aardsche leven ingeweven zijn in » Gods . heilig Verbond."

Alzoo toch sprak de Heere:»Indien gij mijn 1 trbond van den dap en den nacht kondt ver- ,

nietigen. alleen dan zou ook vernietigd kunnen VV°r,cJen mijn verbond met mijnen knecht Da, ' En om ons wel te doen beseffen, dat het Jer een zaak geldt, waarop de Heere gelet ^ hebben en waar iets voor ons in zit, erhaalt de Heilige Geest, een drietal verzen verder, nogmaals dezelfde gedachte in eze woorden : »Indien mijn verbond niet ls van dag en nacht, en indien ik de ordeningen des hemels en der aarde niet vastheb gesteld, zoo zal ik ook het zaad Jacobs mijns knechts Davids verwerpen I" Reen dus te over voor ons, om, na het KerstCeSt' ,en eer dagen na oudejaar weer van één af gaan tellen, bij »dit goddelijk verbond van dag en nacht" met eerbieden'sse stil te staan.

Het slaat, dit springt terstond in het oog, °P het gebeurde na den Zondvloed.

De ongerechtigheid en goddeloosheid der Menschen op aarde was toen op het allerschrikkelijkst uitgebroken, en God de Heere ad in zijn verbolgenheid toen zoo ontzaglijk "iet zijn almachtige hand aan heel het samentel der aardsche dingen gerukt, dat de elementen der natuur uit hun verband sprongen en de ordeningen van hemel en aarde in het °ngereede raakten en het scheen alsof de wereld verging.

En toen nu desniettemin ten laatste uit de donkere wolken dezer verbolgenheid het morgenlicht der genade weêr zachtkens opklom, °en had het God, den Schepper des hekels en der aarde, beliefd, met Ir. el het ïeuwe menschengeslacht in een opzettelijk erbond te treden, waardoor de herhaling an zuik een onbeschrijflijken jammer, van ^^^eenontzeitende catastrophe, voortaan

Abonnementsprijs: franco smn huis, Dfir 3 maanden /' -1 qa. .... , op „De Standaard" 95 Cent. ' g®*bonne«rden

Men abonneert zich voor niet minder dan fi mamifon .„ „

1» Juli. - Enkele nummers 15 Cent. maanden, ingaande op 1» Januari en

Advertentiën: van 1 tot 6 regels 90 Cent; voor iederen resH 4* r * Wagen en vermelding van liefdegaven en Verdagen van Verenigingen 10 Cent ner rt" ».

op het allerstelligst werd afgesneden en door Gods woord onmogelijk gemaakt. > Voortaan", alzoo sprak de Heere toch, »voortaan zullen zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet meer ophouden

Dit beteekent natuurlijk niet dat de wereld »eeuwig" zal zijn.

Integendeel, God heeft ons zeer stellig in zijn Woord aangezegd : »dat de wereld wel voorbijgaat en met haar al haar heerlijkheid" ; dat »hemel en aarde zullen vergaan, terwijl Hij alleen zal staande blijven (Ps, 102: 27); ja, dat »de hemel als rook zal verdwijnen ende aarde als een kleed eens verouden zal" (Jer. 51 ; 6), doordien »de elementen der aarde brandende zullen bevonden worden" en al »haar inwoners van gelijken zullen sterven."

Daarom staat er bij de verbondssluiting in Genesis acht (het laatste vers) dan ook nadrukkelijk bij: «Voortaan, al de dagen der aarde, zullen dag en nacht niet ophouden." Eens dus wél; maar niet zoolang het einde der aarde zelve nog niet gekomen is. Zoolang de wereld er zijn zal, zoolang er »dagen der aarde'" zullen zijn, zóólang zal ook de geregelde opeenvolging van winter en zomer, van zaaiing en oogst, van dag en nacht haar vast verloop hebben. Een inbreuk op die orde der dingen komt er, in dien tusschentijd, niet meer. Een andere, dan zóó voorbijgaande. stoornis in

; den loop der oogenbltkken is alsnu onmo1 gelijk geworden. Onmogelijk voor ons, 1 d. w. z. dat de wereld, hoe godslasterlijk ze ( ook uitbreekt, nooit zóó goddeloos kan worden, dat ze Gods toorn nogmaals tot een zoo > geweldig ingaan tegen deze natuurorde kon doen opwaken. Maar ook onmogelijk voor God zelf, die van de dagen van Noach af zich zelf door zijn Woord gebonden heeft, en dus zoo waarachtig Hij de trouwe God is, aan dat Verbondswoord zijn Almacht heeft vastgeiegd en door die Verbondsbelofte zijn raadslag onveranderlijk maakte.

En di'c beteekent derhalve niets minder dan dat de vaste opeenvolging, de geregelde orde en het gewone verloop van den gang des natuurlijken levens, na den Zondvloed, niet meer op de natuur, niet meer op de instelling van de schepping rust, maar sinds rust op geheel anderen grondslag, t. w. op de ordeningen der genade-, op' Gods Woord van belofte; op een persoonlijk verbond.

Oorspronkelijk had de Heere dezen gang van het aardsche leven buiten de genade gesteld; en eenvoudig in de ordeningen van het heir des hemels vastgemaakt.

Toen Hij seen cirkel over het vlakke des afgronds beschreef" (Spreuk. 8 : 26) en Hij »de zon en de maan tot teekenen van dag en nacht aan den hemel stelde", toen lag metterdaad, j> bij het vroolijk zingen der morgensterren en het juichen van Gods kinderen , de gang des levens vast in de natuur. Maar nu niet meer.

Sinds Noachs dagen is dat anders geworden.

Toen eenmaal de zonde God Almachtig tot het brengen van den Zondvloed had genoopt, toen was die vastheid verstoord. Toen toch was gebleken, dat God des noods ook door het verband van zon en maan heen kon grijpen. En van toen af moest er derhalve een andere grond, een andere zekerheid, een nog hóogere waarborg ons geschonken worden, en die nu gaf de Heere in zijn Verbondsbelofte, in zijn » verbond van den dag" en > verbond van den nacht."

Hiermee is voor de aanschouwing van 1 Gods kinderen dus nu ook alles omgekeerd. ' Want elke dag en alle nacht, dien ze genie- ' ten en nog leven en aanzijn hebben,- komt ( hun nu niet uit den zandlooper, niet van ( den uurwijzer, niet uit zekere natuurwet, maar ' rechtstreeks uit Gods trouwe, uit het woord zijner belofte, uit zijn verbond.

Het tweeledige leven valt dus weg. Er 1 is niet voor hen eenerzijds een burgerlijk i

leven uit de ordeningen der natuur, en daarnaast een genadeleven uit het verbond. Maar beide, en dat burgerlijke èn dat in, gewijde leven, vinden nu in dat ééne genadeverbond hun bron en hun sprinkader.

En wel met een werking die over en weêr op Godes glorie en ónze vastmaking uitloopt.

Want nu alles in het verbond, en dus eeniglijk op de trouw van Gods Woord staat, nu komt eiken morgen ons de zon bij net opgaan weêr vertellen, hoe getrouw onze God is, en eiken nacht de donkerheid ons weêr sprake brengen vaa de vastheid en onverbreekbaarheid van zijn Woord. Nu is eli-.e lente en herfst, die weêr aanbreekt, en ^ elke zomer en winter, die afwisselen, weer een vraag van God zelf aan onze consciëntie: h of de God van Noach, üw God, dan niet de God van zijn Woord is bevonden' , en als, gelijk nu, de jaarkring zelf weer omgaat, dan is het bij Gods kinderen niet de machtelooze klacht van »weêr een jaar voorbij!" noch ook de ontzenuwende weemoed van >nu dan toch eens ernstig te willen zijn," neen, maar voor een iegelijk die God vreest allereerst de hartverheffende erkentenis, dat de God van zijn Verbond ook nu weer trouwe hield, en dat op het verbondswoord van dienzelfden Go1 ook in het jaar dat daarna komt, al zijn hope rusten zall

Maar dan moet ook omgekeerd, indien zij die God vreezen, hun dagen niet meer uit de zon of uit het wentelen van de aarde om haar as, maar uit de verbondsbelofte; zóó krijgen dat eiken morgen de nieuwe dag hun weêr uit Gods Woord toekomt, uit zijn trouwe, als een uitvloeisel van zijn toezegging; — dan '

i eiKe aag en elke nacht hun ook een

, genademiddel zijn, bestemd als instrument van Gods wege, om te werken aan dat groote werk, waartoe ze in het genadeverbond zijn besloten.

Zie, bij wie God vreest, gaat de lijn van »Gods geheimzinnige.1 zegen" altoos en overal door.

Als er geen brood is en de honger de maag kwek, te bidden: »God, geef mij spijs l' dat doet de struikroover ook, maar om als het brood op tafel voor u staat, te bidden: »Heere, geef Gij het mij nu, zooals Gij het alieen geven kunt, met den zegen van'uw gedijen er in— zie, dat kan alleen waarachtiglijk de man doen, die wortelt in het Woord des Verbonds.

En zoo nu ook: van den dag op den nacht leyen, denkend: die komen van de zon, om alleen als de dood met zijn zeis onze dagen schijnt te zullen afsnijden, te bidden ^ »Heere, geef mij nog dagen 'des levens! , och, dat is nog niets dan natuurwerk, uit zelfzucht komend, omgaande buiten het geloof. Maar om eiken morgen als de zon boven de kimmen staat en de dag er is, nu nog ootmoediglijk te bidden: »Heere, geef Gij mij nu dien dag, als een dag die uit uw trouwe, uit uw woord van eer als God, en uit de diepten van uw verbond voortkomt l" neen, mijn lezer, dat is niet van nature, dat is reeds uit genade leven, dat is gewend zijn aan de gangen van Gods onwankelbare trouw.

En om nu uit die onwankelbare trouw van den God onzes verbonds » bij dagen en bij nachten het altijd weêr goed maken van onze diep ellendige cwtrouw te verwachten, zie, dat is het, mijn broeder, mijne zuster, 1 wat eiken morgen en eiken avond dat»verbond van den dag en van den nacht" ons ' tot sterking onzer harten te zeggen heeft, bij het opworstelen tegen die golven en die ■ baren, waarvan de Psalmist het zoo ziel- 1 doordringend in zijn lied wist te klagen, ü dat ze zijn benauwde ziel vervaren, beangsten en versmelten deden. ' |

Drie vragen daarom, nu ook thans weêr ' het jaar aan zijn laatsten dag en nacht toe c is, om u voor u zelf te doen weten, of ge j

- ook dien dag en nacht in het Verbond uws . Gods doorleeft.

Voor alle dingen dit: is het Verbonds-

- woord van dien God u dan nu metterdaad . de volstrekt eenige rots uwer vastigheden? 1 Aan het > Woord zult ge gekend worden. : Hoe ge tegenover dat »Woord" staat,

beshst over den stand en den staat uwer 1 ziele.

De vraag, de groote vraag, is maar of dat Woord, dat zelfs God bindt, en dus, als bij zeggensmanier nog machtiger dan Gods Almacht is, of dat Woord u zoo het één en al is van den grondslag en den grond der grondslagen, dat ge, voor uw geloof, rotsen en bergen, zonnen en starren al te 2aam dwarrelen en zinken ziet, om te midden van dien drijvenden chaos maar één punt onbeweeglijk in al het geschapene over te houden: namelijk Gods Woord.

Niet het eeuwige Woord, dat bij God en God was, neen maar het geof nbaarde Woord dat tot menschen gesproken is.

En wel dat Woord niet als zekere meêdeeling van verborgen dingen; och, dat is verstandswerk en baat niet; neen maar als een Woord, waar God met zijne goddelijke eer als God voor in staat, een Woord van onbreekbare belofte en trouw.

Ja, en dan dat Woord van trouw, door God op zijn eer als God gegeven, niet in het algemeen, maar als op u persoonlijk toepasselijk, u aan God bindende gelijk Hij zich aan u verbindt, en dus Woord des Verbonds.

En nu, stondt ge daarin recht of verkeerd voor uw God dit jaar f Hoe staat ge er op dit zelfde oogenblik voor ? Stoot ge u nóg aan de rotsvastheid van dat Woord uw eigen pottebakkerswerk aan stukken f Kerft ge er nog < in, om er elk stuk dat u niet gevalt uit j weg te nemen ? Speelt ge er nog meê, om er in te lezen wat u aanstaat en over te : slaan wat u ergert? Is het u nog de schaal 1 waarin ge üw eigen brood voorzet, in plaats 1 van in dat Woord, als het brood zelf, de < tanden uwer ziel te zetten? Of wel is het 1 u, nu dan toch eindelijk, het levende Woord £ van een levend God geworden, dat ge er nu r °P 1'ggen gaat, om er door gedragen te 1 worden: gedragen met al uw kommer, al uw 2 honger, met al wat bang in uw ziele is of s lief aan uw hart? s

j verbonden te zijn, moet die omgang, juist wijl die verborgen is, al door gaan, in alles - zie inweven, en bij dagen en bij nachten I een mkeeren van God in uw woning zijn en een uitwonen van uw ziel bij den Heer!

Want, och, anders kent ge het Verbonds-

geheim nog niet. Dan weet ge nog niet van een

almachtig, heilig Wezen, dat als »een man

met zijn broeder,' als »een vriend met zijn

naaste, zoo bij manier van partijen, ook

met den goddelooste • handelen wil, dien

Hij rechtvaardigt: Dan is dat alles te boven

gaande: Gods Zoon üw» broeder!"', dat eeuwig

goddelijk Wezen üw »Vader!", voor u nog

slechts een klank, die nog eerst realiteit

worden moet. Maar dan toch ook worden kan.

an, elk oogenblik, dat ge een streep door

uzelven wilt halen, en u geheel op zijn genade

werpt. Kan, o zoo bij uitnemendheid, kan

juist in zoo ernstige scheidingsure, als alles u

wegvalt en God de Heere u dan afvraagt:

' •• j,? kind, wat blijft u nu anders dan mij ?"

Want daarvan hangt ten slotte dan ook de stand uwer ziel tegenover dit laatste af, dat we u voor wilden leggen: »Leeft geer in, dat in dit »verbond van den dag en den nacht" de dagen zijn afgewogen ook voor u?"

Van het aandoenlijke zijn we vijanden. Hartstochtelijkheid heeft in de vreeze Gods zich nooit willen schikken. Och, het werk der zinnen is er niet naar, om winste voor den oogst der eeuwigheid te beloven.

Onze vaderen hebben dan ook weinig gehuild; waren zelfs op een oudejaar verre van kwistig met hun tranen ;'en zetten zich eer tegen de gevoelsbewegingen in, dan dat ze die opzettelijk zouden prikkelen.

En daarom, te veel verzinken in uw rouw, over wat u ontnomen werd; misschien ook dit jaar aan uw hart ontviel, neen, dat is het

Indien, ja, o, luister dan naar deze tweede vraag: >Vondt ge door en in dat Woord dan ook nu Hém, van wiens lippen dat Woord u toekwam?"

Want dit weet ge toch: een Verbondswoord is een woord dat u persoonlijk aan den levenden God verbindt; tusschen de hoogmachtige Majesteit en u, nietig wezen dat ge zijt, een persoonlijke verbintenis in het leven roept; en dus niet uitkomt in zijn glorie, eer het u inbracht in Gods verborgen omgang.

En die» verborgen omgang", neen waarlijk, die ligt niet in meditatiën meest, noch ook in aandoeningen en gevoelige bevindingen, maar wordt allereerst en allermeest gekend in »een wandelen met dien God". Een gaan ! uit den dag in den nacht en uit dien nacht weêr in den dag, die dan komt,.... altijd met dat Eeuwige Wezen, wiens » verbond van den dag en van den nacht" u een baken zijn wil op de kusten der eeuwigheid.

Want o, gewisselij er zijn ook oogenblikken van stil en zalig zielsgenot, bij het vloeien door onze ziel van de wateren der eeuwige Liefde; er zijn ook momenten, dat we onze gedachten en vermogens verzamelen in de gerechtskamer van ons hart, om van die gerechtskamer een bidcel te maken en zalig in aanbidding te zijn. Neen waarlijk, we denken er van verre niet aan, het leven der liefde met den Eeuwige weg te cijferen. Maar toch, dat zijn de lhabors, dat zijn de hoogtepunten, en dus 1 de uitzonderingen op den levensweg, en om persoonlijk, in der waarheid met uw God 1

®mirscl)rift outr öc iuutrk\l)rtm t»an feite Dolk.

DOOR

WILLEM TEELLINCK.

treurscbrift.

^te 'hliï'fn v'?,rneemi? Geestelickt middel, om Gods wiek te hdptn uyt alle swartcheydt, is dese, Dat wy de ware

Ghereformeer de ChnsUUcke Religie, niet alleene met de

mende belijden, maer ,0ck met der daet beleven;

twelcke dan gheschiedt als wy den Heere Jesun Chrtstum, de groote Heylandt des volex Gods wel aen-nemen onthalen, ende eer en, als onsen' gebiedenden Heere, ende Coninck.

{Slot.)

hi£#Ldv a6\ yegheHckhier toe «rbeyde, dat elck eene de hant r \oe "ïede, dat jae de Heere Jesus Christus onse ereote TT^vl„nt

saetLbeh00rlicke e«e onder 0DS hebbe' dat ^ «k.nf endeSor-

tro Tordei als OQse ghebiedende Heere, ende Coninck; en hy sal 3e UWe in sljQ verbont gevonden worden, en onser sal geholpen werpoü , w7 hehben nu al vaa tijde te tijde, van jare te jare beoen achterwaerts te gaen in onse ghetrouwicheydt tot hemwaertstoe *. gs, fDs. r"v»Uen van onse eerste liefde, die wy Christó CrenM°e ?! r,lle/ci? des weerelts; so hebbea wy begonnen te

Snood e° wetten Christi, ende hebben die dorven buygen onder de £oode costuymen des weerelts; dus hebben wy begonnen te breken

Dit h» r. J u" °PT 7 S1C^u hadde «w-pboden tot onse Heylandt. oo kheJft de HTe ? w\nu al lanëhe £emerckt, hel heeft

z«Oh~n Êe". ve-blttert' fhet hrft hem begonnen te 'verdrieten; heeft h7 o»ck zijne groote macht begonnen te weer houden en

ons te laten geworden in ons eyghen bedrijf; van die tijt af zijn dan oock onse saken geaerselt, ende van quaet tot ergher vervalleu, in vele oorden des weerelts. Soo en can, so en sal dit dan soek niet gebetert worden, ten zy dat wy ons beteren, ten zy dat wy de conaitie bet gaen betrachten, die wy met den Heere Christo hebben aengaegaen, dat wy hem jae oock eeren als onsen gebiedenden Heere ende Coninck en ons zijne wetten onderwerpen; hoort toch wat de Heere selve daer toe segt, ende hoe duydelick hy zijn volck te verstaen geett, dat hy hun niet en sal ghenadich zijn, ten zy dat sy betrachten zijne geboden ende wetten gehoorich te wesen: Wanneer ghy heden dese wetten hoort, (seyt hy) ende houtse, ende daer na doet, s» sal de Heere. uwe God oock houden het verbont, ende barmflerticheyt, die hy uwe vaderen gesworen heeft, Deut. 7. 12

Soo moeten dan alle Predicanten het gantsche landt 'deur, dit den yolcke aenpreken, namelick, dat zy moeten den Heere Jesum Christum den grooten Heylant, wel onthalen, en eeren, en sich siine wetten en ordonnantiën ondewerpen; gelijck zy hem met sulcken bescheedt tot haren Heylant hebben aenghenomen, en wel toesien, dat zy door hare versmachte ondanckbaerheydt, ende onehehoorsaemheyt (soo zy nu vele jaren gedaen hebben) zijnen geest niet langher en verbitteren; Dit moeten oock alle liefhebbers van het volck Gods, malcanderen te verstaen gbeven, Dit moeten oock alle die ghene^ die eenige Correspondentie noch houden, ofte eenighe occasie hebben om te schrijven, aen eenighe lidtmaten der verdruckter t»hemeynten in Francnjck, in Duytslant, en elders meer, in hare brieven aenreeren; hier toe moeten zy soecken hare bekende te verWecken, en die oock aen te porren, dat het die oock andere te verstaen gbeven; op dat soo alle het volck Gods, daer nae beginne te trachten, dat de Heere Jesus Chustus onse groote Heylant onderons zijne behoorlicke eere crijghe, en dan sullen wy zijne genadige hulpe enigen, en,verlost worden uyt alle onse nooden.

Ende op dat wy immers toch hier seker werek maken mochten twant het coomt toch hier al op aeu) soo moeten wy ons immers toch alle ghehjeke, ter deghe wel wachten, dat wy niet langher door vjeeschelicke uytvluchten, versierde > distinctien, en nietighe vonden en vernietighen (voor so veel in ons is), de trouwe wetten enregulen onses Heeren Jesu Christi, die hy ons soo vele in zijn woort ghegheven heeft, tot besnijdinghe van de snoode practijcken en manieren Tan doen des weerelts, welcke zijn volck bederven, als tj die op

niet wat we u raden. Dat ge ze gedenkt, ze in liefde, ze met teederen rouw in het

art, ze rnet een traan in uw oog gedenkt, hoe zou het anders? Ook onze graven doen een toon naar ons hart uitgaan, en wee het hart dat dien somberen toon niet meer verstaat. Maar heb, wat ik u bidde, in uw rouwe aan dien weemoed niet te veel lust. Uw dooden zijn voor Gods vierschaar. Welzalig, wie daar met den Borg bekleed .c,-.gstaan. Maar ook anders, uw weemc ' brer, al ging hij duizendmaal dieper, geen enkelen doode, die zonder God in de eeuwigheid inging, ook maar de breedte van een stroospier dien God naderbij.

TT.?n <^a^rom> gedenk toch des woords, dat Hij sprak, van »de dooden die er zijn om de dooden te begraven", - en gij, verkondig het Koninkrijk Gods.

Ja, verkondig dat, of liever nog, laat dat ook bij het scheiden der jaren, allermeest verkondigen aan uw eigen ziel.

Denk niet te veel om den dood van wie God van u afsneed, maar denk te meer aan uw eigen sterven.

Dat gij als gras zijt en uw leven als een spanne is, en dat ge geen enkelen dag of nacht de mate der dagen overschrijden zult, door God in zijn Verbond voor u bestemd.

Stel u niet misschien, neen maar zekerlijk V'oor, dat het punt waarbij de dagen u staan te worden afgesneden, voor u in dit nu komende jaar zal vallen. Leef het eens in en door, dat ge zelfs de helfte van dat jaar niet volbrengen zoudf. Ja, zie het eens met klare heldere oogen aan, als stond het vast, dat ge reeds in den eersten aanvang van dat aar inzonkt en afstierft en uit werdt gefragen, en zeg het dan eens aan uw ;igen hart, hoe üw ziel dan in dat ont:aglijk oogenblik voor den God van uw verbond zou staan?

En dat vragen we, niet om dat de gelachte om te sterven voor Gods kinderen :oo verschrikkelijk zou zijn; maar vooreerst >mdat niet ieder die dit leest, reeds een :ind van zijn God is; en dan nog, omdat iods kinderen, meer nog dan anderen, van

volghen, Hier op moet toch wel ghelet worden. Want het en can noyt gnenoech beclaecht worden, dat het ghenaemde Christen volck, soo vemuftich is in desen, om haer selven te bederven. Daer is niet soo gemeyn onder ons, dan het woordt Christi Jesu dat hyghegeven eelt om onse ydelheyt te bestrijden, selve door ydelheyt te besmj en. oict ia plaetse dat de menschen hare snoode manieren van doen souden besnijden, welcke Gods woort bestraft, so gaen zy , „,°? selve bestrijden; en staen en wrevelen, ende en wrangelen g en de mannen Gods, ende en willen het dus nauwe, en soo nauwe niet genomen hebben, daer nochtans de Psalmist getuycht, . *rc ■Heere bevolen heeft datmen zyne Keuren zeer nauwe souden oaderhouden: want soo staet daer eygentlick Psa. 119. 4^ en dat wy precijselick souden wandelen, als op een hayrs breede, nae den woorde des Heeren, want so veel brenght het woort mede, Eph. 5' 'S- Evenwel geven de menschen haer selven groote vryheydt, en soecken met uy:-gevonie distinctien, Gods woort gansch ruym te maken. Ende als ofre ons noch wat ontbrake, om ons heel en al e ederven; soo heeft men een tale gaen maken, die niet Chnstens en is, neffens de welcke elcken dronckaert, gierigaert, ambitieus, en hoeveeidich mensche, vry gesproken wort. Hy en 'mach nu gheen dronckaert heeten, die sich slechs nu en dan in groote maeltijden, «tte üruyloften, dronckich drinckt, soo hy slechts niet en loopt in de tavernen, sit in de brandewijn-huysen de tale die men nu begint te s-neden, sal hem vry spreken. En alhoewel wy die voor een die! keuren, die slechts eens in ons huys breect, en ons besteelt, al is het op occasie van Maeltijt, ofte Bruyioften, so en mach dat evenwel hier niet ghelden. En waerom toch? Vriendakens doen dat geerne onder malcanderen, cn God moet dat so lijden; zijne wet moet daer in besneden worden. Soo desgelijcx die en mach niet ambitieus, niet hooveerdich, niet gieiich heeten, die het slechts soo, en so maeckt; alhoewel een yeghelick sien mach, dat de selve zyn herte merckelick beswaerr door het weerelts wesen, Luc 21. 34, foey, foey van sulcken tale. Het is den Leydighen Satan die die uyt de helle voort-brenght, en de menschen aenleert, om hun te beter nae de helle te leyden, van waer die tale voort ghecomen is. Ilier van moeten wy ons dan allenthalven wachten, want gheene nietighe uytvluchten cennen gelden, voor den Heere Jesu; hy is jaloers over zijne eere, en hy kent onse herten, en hy weet uyt wat oorspronck, dat sulcke beduydinghen, excuysen en uytvluchten voort comen, hy

siet wel genoech dat het comt uyt een versmachte yverloosheydt 0ve,rf z'J°e, ey§he dinghen, uyt een al te grooten viericheyt, ende sucht, tot de dingen des weerelts, en de wellusten des levens

Ende oock wy selve moghen wel ghenoech sien, en ghewaer Worden, dat dit niet en deucht; dat iae sulcke nietighe uytvluchten en vonden, ons niet en connen vromen. Want dewijle wy vast aldus ghespeelt hebben, met nietige distinctien, en op die voet ons toeghegeveo hebbea ia ruymicheydt des levens, en andere uytghemeten hebben voor nansiende gheesten, om dat zy ons daer teghen wouden waerschouwen, en daer van wouden afbrenghen : soo sien wy oock hoe het ons ghegaen heeft; wy sien dat Godvar, den hooghen hemel af begint scherpelick te straffen, en thuys te soecken, die cleynicheyt die aen zijn woort ghedaen wort; dat de snoode mensche dat se.ve bestaet te besnijden, en te buyghen, onder de costuymen' • en usantiea des verdorveaen werelts; dier de Heere God het gegheven hadde, op dat de measche hem selven daer aen soude besnijden, en de wetten en usantiea des weereldts daer onder buyghen; Wy sien jae dat de Heere begint meer en meer zynen toorn van nieuws van den hemel t'openbaren, teghen alle die ghene, die alsoo de waerheyt Gods door ongerechticheyt t'onder houden, Rom. 1. 16 Wy sien ja at, ter wijle wy het aldus ruym nemen, ghewisselicken onse weghen Uode niet wel en bevallen; want waer Salomon ghetuycht, dat so wanneer yemants wegen den Heere wel bevallen, hy dan oock zyne vyanden wel te vreden maeckt met hen, Prov. 16. 7. Daer werden wy gewaer, dat dewijle wy het dus ruym nemen, dat de Heere selve onse vrienden ons maeckt tot vyanden; daer aen wy dan immers te volle conaen afnemen, dat die onse wegen den Heere niet wel en bevallen. Daerom moeten wy immers noch wijs worden, dewijle het noch tijt is, en elc den anderen trouwelic waerschouwen, teghen sulcke listicheyt des Satans, en alle elcanderen opwecken, om immers toch den Heere Jesum Christum de groote Heylandt, wel onder ons t'onthalen en te eeren; ons selven versekeren-!e, dat waer het jock des Antichrist, daer onder men ons soeckt te brenghen, gantsch onverdraghelick is, dat daerenteghen het jock Christt, gantsch lieffelicken is; t welcke wy dan oock opnemende, ia alle oprechticheyt des herten, soo sal onser gheholpen worden, en wy sullen noch ruste vinden voor onse ziele, nae dese groote en droevige onruste, daer in Gods Kercke nu eenighe jaren gheweest is, Matth. 11. 29.