onderwijzer; tusschen onderwijzer en leerlingen; tusschen patroon en personeel, en dat zoowel in de lagere, als de middelbare school. Of het hoofd der school de „Bovenmeester", dan wel de „Rector" of de Directeur" is, in wezen doet dit aan de gezagsverhouding niet af. Alleen, wijl het verschil maakt of de „leerlingen" nog kinderen, dan wel jongelingen zijn; het verschil maakt of het „personeel" uit menschen bestaat, die, gelijk bij het lager onderwijs, alle zijn opgeleid voor dezelfde vakken waarin ook het Hoofd der school bedreven is, dan wel uit menschen, die, gelijk bij het middelbaar onderwijs, zijn gevormd en voorbereid tot zelfstandige beoefening van een onderdeel der wetenschap, dat dan of hetzelfde of een ander kan zijn dan dat van Rector of Directeur, — zal de vorm van de gezagsverhouding ook een verschillende zijn, maar haar wezen blijft onveranderd.

En wat dus geldt voor de school als inrichting, als instituut voor opvoeding en onderwijs, geldt ook voor de vakschool.

Ook bij de „vakschool," waarbij het gaat om jonge menschen op te leiden voor een bepaald vak van wetenschap of kunst, en waarbij dus de vorming van het gemoed uiteraard voor die van hoofd of hand op den achtergrond treedt, hebt ge altijd te doen met de verhouding van meester en leerling.

Zeker heeft ook hier het zedelijk gezag van den „meester", zijn meerderheid op het gebied van kennen of kunnen, groote beteekenis, ook tegenover de meesters die mèt hem aan de school onderwijzen; maar toch kan ook zulk een school — hetzij een teeken- schilder- of muziekschool; een ambachts-, land- of tuinbouw- en zelfs een kook-school, — niet zonder iuridisch gezag.

En zelfs aan de Akademieën of de Universiteiten, die uit de vakscholen zijn opgekomen, en dus oorspronkelijk niet dan „een corporatie van meesters en leerlingen" tot beoefening en onderwijs van een bepaalde wetenschap waren — en waarbij dus het zedelijk gezag der „meesters" uitteraard zeer sterk op den voorgrond staat, is er toch naast deze zedelijke gezagsverhouding een iuridische. Niet omdat „hij het gezegd [ heeft," doch alleen om de gronden waarop . hij het gezegd heeft, neemt een student, in 1 zaken van wetenschap, het woord van zijn < meester aan; maar van hoe groote betee- 1 kenis, en dat niet het minst voor de onder- 1 linge vorming der studenten, ook de „aca- c demische vrijheid" is, toch heeft deze, zoo 4 op het stuk van onderwijs als leven, haar grens in het gezag, dat van rechtswege l door Senaat en Rector in den eigen levens- | kring der academie wordt geoefend. e

Wijl over de gezagsverhouding in dien c stand der maatschappij welke waakt of g weert, uiteraard beter kan gehandeld bij v de bespreking van het politieke gezag, zul- ll len wij hiermede ons onderzoek naar de r gezagsverhouding in de maatschappij, met j dat naar de verhouding van autoriteit en ^ pieteit in den leerstand eindigen. n

Ook hier bleek hoe deze verhouding d van mensch tot mensch op het innigst v saamhangt met de religie of de verhouding 'l van den mensch tot God. g:

Waar de godsvrucht in het hart is, dient " men God evenzeer in het „regeeren" van ü zijn ondergeschikten, als in het „gehoorzamen" van hen, die door Hem over ons <r£ gesteld zijn. 0'

Dient men uit het beginsel der heilige ui liefde.

Is men bekleed met de ootmoedigheid. d<

w:

■■ ■ ii iiii in- r ■ I ...

in Ijcn en in mg."

Ik in hen, en Gij in mij; opdat zij volmaakt zijn in één, en opdat de wereld bekenne, dat Gij mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij mij liefgehad hebt.

Johannes 17 : 23.

Het verkaeren van onze ziel nabij God en onze „mystieke unie met Christus", hooren bijeen. Alle apostelen leggen hier nadruk op; en ook de beste leidslieden onder onze Gereformeerde vaderen, Calvijn wel in de eerste plaats, komen telkens weer op die mystieke unie met Christus, als onmisbaar voor alle üiepergaande religie, in hun geschriften terug.

De verleiding, waarvoor, helaas, zoovelen bezwijken, om bij Golgotha te blijven staan, en! op Golgotha hun rekening met den Christus af te sluiten, vermoordt het geloof.

Dit gaat dan zoo toe, dat de conscientie een oogenblik wakker wordt; dat de last der zonde de ziel benauwt; en dat de schrik voor het oordeel in het hart slaat. In zulk een oogen blik komt dan de gedachte aan het Kruis lokkend en vertroostend in de ziel op. Immers, als men het zoenoffer aanvaardt, is men behouden. Men behoeft niets er voor te doen, dan alleen te gelooven. Welnu, daartoe laat men zich bewegen. Om het zoo scherp, als het dit verdient, uit te drukken: men sluit dien koop. En nu waant men zich gered. Nu neemt men aan dat men des eeuwigen levens verzekerd is. Men vindt dat zoenoffer heerlijk. Het brengt volkomen zaligheid. Zoo is dan Christus voor zulk een ten Heiland geworden. Maar van een inniger, teederderband der ziel aan Christus, hoort men niets in de gesprekken noch ontwaart men iets in de uitingen van het gemoedsleven. Men is nu gered, en hiermeê is het afgedaan.

Toch is dit niets dan zelfbedrog. Er werki niets dan geestelijk egoïsme in. Men wil de eeuwige straf ontgaan, men wil zich voor eeuwig behoudenis verzekeren. Maar er spreekt niets in van den dorst naar den levenden God, niets van het heimwee van 'tkind naar 't Vaderhuis, niets van de heilige jaloerschheid voor de eere van Gods Naam.

_ Hier kan geen geestelijke kracht van uitgaan. Er kan geen religie in werken noch uit voortkomen. En wat meer zegt, het kan niet waar 1 zijn, dat op die wijs Golgotha ons den zoen zou I brengen voor het leven onzer ziel.

Zoo spreekt 't Evangelie dan ook niet. Zoo 1 verklaart het ons het zoenoffer niet. Nooit 1 wordt in de Schrift aan Golgotha kracht ter J t

verlossing toegekend, tenzij de mystieke unie ons innerlijk leven aan het leven van der Christus verbindt.

Het moet zijn een met hem begraven wor den in zijn dood, om met hem op te staan ten leven. Alleen wie éen plante met Christus is geworden, deelt in de genade die hij verwierf.

Alleen wie een der schaapkens van zijn kudde is geworden, kan achter den grooten Herder der zielen aankomen.

Het is niet Golgotha dat ons redt, maar die ons redt is de Christus die op Golgotha stierf.

Met hem moet ge éen, lid van zijn lichaam, onder hem als uw Hoofd opgenomen en ingelijfd zijn, zal ook maar éen enkele druppel van zijn genade u besprengen kunnen.

Ge moet in den Vader aan den Christus ge geven zijn, zoodat zijn heerlijkheid in u geopenbaard worde.

De mystieke unie moet voor eeuwig den band der liefde tusschen hem en uw ziel hebben gelegd.

Ja, het moet worden Christus in u en de Vader in Christus, opdat zoo door dien tusschenschakel uw leven nabij uw God tot een werkelijkheid kunne worden.

Zoo immers bad uw Heiland 't zelf in zijn hoogepriesterlijk gebed: Heilige Vader, Ik in hen, en Gij in mij /

Toch moet, zal onze mystieke unie met der Christus haar echt religieus karakter behou den, en niet in sentimenteele Christolatrie ontaarden, die band aan Christus nooit zijn eind doel in zichzelf vinden.

De Christus is uw Middelaar, en de Middelaar kan er niet anders zijn, dan om u te doen naderen tot uw God.

Nabij uw God te zijn, als kind u in heilig vertrouwen nabij uw God te gevoelen, hier op aarde in de nabijheid van uw God te verkeeren door 't geloof, en eens, na uw sterven, uw God eeuwiglijk in het Vaderhuis te dienen, — dat is en blijft het einddoel; en al wat de Schrift ons omtrent het Middelaarsschap van Christus openbaart, moet daarop uitloopen, en kan nooit in zichzelf rusten.

Eens zal de Christus zelf het Koninkrijk aan God en den Vader overgeven, opdat God zij alles en in allen.

Wie zich ophoudt bij zijn eigen ziel, of geen verder begeeren kent, zoo bij maar tot Gods volk mag gerekend worden, stuit het geeste lijk proces in zijn eigen ziel.

Het ideale einddoel waarop we afgaan, mag en kan niets minder zijn, dan in der eeuwen eeuwigheid onzen God te genieten en niet mders dan voor de verheerlijking van Zijn N'aam te bestaan. En juist omdat dit het ideale iinddoel is, blijft hier op aarde elke religie gebrekkig, die ons niet hier reeds Gode nader jrengt, nabij onzen God doet verkeeren, en )ns er toe brengt om al onze kracht en al ons alent in Zijn dienst te besteden.

Vroomheid, die opgaat in zelfstreelende genoedsaandoening en in een zich innerlijk geestelijk vermaken, mist kracht en bezieling, ïn dan alleen vaart er in onze vroomheid :cergie, zoo we God lief hebben met die voltrekte toewijding, dat we geen hoogere ge ueting kennen dan zijn vrede in te drinken, een hoogere levensspanning dan nabij hem té erkeeren, en geen heiliger eerzucht dan om e strijden en te lijden voor Zijn heiligen Naam En daaraan raag zelfs uw dienen van den Ihristus geen afbreuk doen. Nooit heeft uw Ieiland zelf iets anders gewild noch bedoeld, an om u tot den Vader te brengen; en al 'ie dit omzet in een soort Christusdienst, zoo at ge bij den Christus staan blijft, en uw oortdringen naar uw Vader in de hemelen uit oog verliest, eert den Christus niet, maar a,at tegen Hem in, en bevestigt de mystieke nie met zijn Heiland niet, maar scheurt er e vezelen van los.

Juist daarom is die unie mystiek, d. w. z. z 1 gaat niet op in gevoelens, gewaarwordingen ei overdenkingen, maar rust in het wezen ze] 'e uwer ziel.

Zeer zeker, ook de gevoelens die ge voo 1. den Christus koestert, ook de gewaarwordingei waarmee de Persoon en het Genadewerk vai uw Heiland u aandoen, en zoo ook de over denkingen omtrent Hem, waarop uw belijdeni; rust, hebben hooge waardij. Ze mogen niet ont breken. Ook geheel uw bewuste leven moet vai

- den Christus doordrongen zijn.

; Maar zonder meer zet u dit nog niet in d(

|> mystieke unie. Wat in heiligen zin mystiek za

^ zijn, ligt dieper dan uw bewustzijn, en worteli

• in uw wezen zelf.

Vandaar de onderwijzing der Schrift over de ivedergeboorte, over de levensvernieuwing, ovei

- het nieuwe schepsel, over den nieuwen mensch, Er is maar niet een verzoenen en vergeven,* ec

ï uwerzijds een belijden, gelooven en lof/.ingen

1 Neen, de Christus is in onze natuur ingegaan,

; Dit kon, omdat onze natuur naar den beelde

- Gods geschapen is; en juist daarom moet wat ï u aan uzelf en aan de zonden ontrukken en tot ï uw God wederbrengen zal, u in uw eigen wezen,

- in uw bestaanswijs zelf aantasten, den ommekeer in uw persoon, in üw uiterlijk bestaan tot stand

- doen komen, en aldus een heilig en Goddelijk 1 werk zijn, dat plaats grijpt niet op uw lippen, s niet in uw hersenen, maar in den mystieken

ondergrond van uw aanzijn.

1 En dit wondere werk nu wordt niet door den

• Vader rechtstreeks en in een ieder op zich-zelf : tot stand gebracht, maar gaat door den Christus,

is gebonden aan Hem als aller Middelaar, en vindt juist in dien Middelaar zijn onvernietig baren waarborg.

Immers de band, dien Christus met zich aan u in uw eigen wezen legt, is van zoo heilige natuur, dat hij dien zelf vergelijkt met den band die hem in zijn Goddelijk bestaan aan den Vader verbindt.

Ik in hen, en Gij in mij, o, heilige Vader! Bewaar ze in uwen Naam die gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als wij 1

Van het „lichaam van Christus" zult ge u geen uitwendige, geen werktuigelijke voorstelling vormen. Het is zoo, ook onder menschen spreken we van het licnaam, van het corps, van de corporatie van gelijkgezinden, die saamwerken voor eenzelfde doel. Wie er toe behooren heeten dan ook onder ons leden van zulk een ,*a:n' en- het b.estuur is het hoofd.

Maar bij het lichaam van Christus heeft dit

denis V dleper zm en veel ernstiger bedui

wordt ge geen lid van het lichaam van Christus door u aan te melden, of door uw belijdenis te teekenen. Hier wordt ge in dit lichaam niet ingelijfd door een bezworen krijgs eed. Hier treedt ge niet als lid op, om straks, desverkiezend, weer als lid uit te treden. Neen, het lichaam van Christus ligt in het wezen der ziel vast. Het is een voor ons oog onzichtbaar, maar van God gekend organisme dat éen onlosmakelijk geheel vormt, en waartoe een kindeke als integreerend lid behooren kan, eer het

nog ooit den naam van Christus gestameld heeft.

Niet gij voegt u in dat lichaam in, maar God zelf neemt er u in op, lijft er u met uw eigen wezen bij in, en wijst er u als lid van Christus een eigen, vaste plaats in aan, waardoor tevens uw roeping en uw bestemming voor eeuwig bepaald is.

In dat lichaam zijt gij medelid met andere leden, piet naar uw keus, of naar hun keus, maar ingevolge Goddelijke beschikking. Ge vormt met die allen een eenheid die nooit ver broken kan worden. En met die allen verkeert ge onder Christus als uw levend, levenwekkend en bezielend Hoofd, van wien alleen u de gloed der liefde kan toekomen. En uw bestaan als lid in dat lichaam en onder dat Hoofd heeft geen ander doel, dan om u door den Middelaar weer nabij uw God te doen zijn, u een eeuwigheid in zijn heilige tegenwoordigheid te verze keren, en alzoo het hoogste doel van uw aanzijn te waarborgen: Een existentie in aller eeuwen eeuwigheid voor de eere van den driemaal heiligen God.

Dit is het mystieke einde, waartoe de mystieke unie met den Christus als middel dient, en daarom is het, dat de Christus den band aan de zijnen met den band die hem zelf aan den Vader bindt, samenvlecht door dat „Ik in hen en Gij in mijl" E n van God zelf bezegelde eenheid.

nt- Amsterdam 8 Dec. 1905.

ad-

JSen heusche Universiteit.

de-

jen

Aan waardeering van de Vrije Universitei ilig in de toongevende kringen der Hervormd op Kerk zijn we niet verwend. Zelfs bij he er- jongste feest onzer Hoogeschool was het d ïd. Hervorming alleen, die haar het eeresaluu .ft bood.

:us Toc.h meene men daarom niet, dat di oit kerkelijke bladen hier altijd juist weergeven wat in de gemeente omgaat. Integendeel an Ook onder de broeders in de Hervormd) zij Kerk zijn er nog velen, die den arbeid de: Vrije Universiteit hoogelijk waardeeren en en tegen de miskenning haar aangedaar üs opkomen.

Teekenend is daarom het protest, dat eer Hervormd Gemeentelid aan de Zondagsbodt »n voor de Nederduitsche Hervormde gemeenten

et in den ring Schiedam zond:

jn

Ie De Vrije Universiteit moge dan naar de op ;e. vatting uwer redactie geen groote en heusche er Universiteit zijn, maar het is niettemin een :n tei'( dat door haar geen Leeraars worden geas kweekt, van wie later te verwachten zou zijn dat zij, in Synode ve gaderd, de Gerefor e. meerde Kerk een slag in 't aangezicht zouden jk geven als door de Haagsche Synode aan de g. Herv. Kerk is toegebracht door haar uitspraak i<j in de bekende zaak Bahler.

il_ Dat men toch in dezen tijd niet roeme over e die groote en heusche Universiteiten waar man a, nen gekweekt worden, die later leden der te Haagsche Synode geworden, in plaats van voor u de geestelijke belangen der Herv. Kerk te ^ Wecken, toelieten dat, zooals onlangs door Ds. n O. zeer juist gezegd is, die kerk een draaimolen w werd, waarin ieder meê kan draaien als hij de jt emrée maar betaalt. En hiervoor nu behoeft il 'en aanzien van de Vrije Universiteit geen

0 vrees te bestaan.

»v Want èn de Vrije Universiteit èn de Synode [t der Gereformeerde Kerken putten uit andere ,r bron bij de handhaving der geestelijke belangen e harer Kerk dan de Haagsche Synode gewoon :r is te doen.

En daarom was het geen wonder, dat in 1806 duizenden aan de Herv. Kerk ontvielen, e waardoor aan die Kerk zooveel bloed werd n afgetapt, dat zij nooit weer op hare krachten f zal terug komen.

Het leven is er dan ook zoo goed als uit. r Hier en daar nog een levensteeken in den

1 vorm van een protest, dat door de Synode wel 1 naar de^ snippermand zal worden verwezen.

En ginds en ver nog een roepen om „rèjr5 ganisatie', wat ook een „ijdel roepen" zal . blijken te zijn.

1 De Herv. Kerk, in haar geheel genomen, is met meer vatbaar daarvoor, want duizenden ; harer leden gevoelen niets van den treurigen 1 toestand die er heerscht.

t Van de kansels nooit een woord daarover en zoo blijft de Gemeente voor een groot deel ; onkundig.

En kerkeraden gaan maar voort met de ongerechtigheden der Synode tegenover de , Herv. Kerk te bestendigen.

Met hoogachting, M. Ottevangbr

\ Lid der Herv. Kerk.

Wanneer de redactie hierbij aanteekent, dat „eene heusche Universiteit eene inrichting is, op (sic!) welke alle faculteiten zijn vereenigd" en daarom de Vrije Universiteit geen heusche Universiteit kan worden genaamd, dan geeft ze daarmede blijk, van de historie der Universiteiten al bitter weinig studie te hebben gemaakt.

In België, Frankrijk, Engeland, Amerika enz., vindt men tal van Universiteiten, die 1 slechts uit drie of vier faculteiten bestaan, , zonder dat iemand er aan denkt deze Universiteiten niet als „heusche Universi- . teiten" te beschouwen. J

Blijkbaar heeft de redactie, wier kennis van onze Nederlandsche taal al evenmin j schitterend is, geheel vergeten, dat een ] volledige en een heusche Universiteit niet < hetzelfde is. j

Een mensch zonder armen en beenen is , heusch een mensch, ook al zal niemand (

hem een volledig mensch noemen.

- T - \

c

Christus' drievoudig ambt in * verhand met de drie ambten I in de gemeente.

Ds. Rudolph heeft op de provinciale diaconale Conferentie te Rotterdam een belangrijk referaat gehouden over Diaconale 1 hilanthropie of Diac,onale Armenzorg? dat thans in het Diaconaal Correspondentieblad staat afgedrukt. Dit referaat beweegt zich metterdaad medias in res. Het teekent met scherpe lijnen het verschil van opvatting omtrent de Diaconale taak, dat tusschen de zoogenaamde „oude" en j „nieuwe" richting bestaat. Het doet zien. I

— /

uit welken wortel beide opvattingen voortkomen en tot welke consequenties ze leiden moeten. En al stelt Ds. Rudolph met bescheidenheid op den voorgrond, dat hij alleen de beide opvattingen weergeeft en uiteenzet, maar geen beslissend oordeel wil vellen, toch blijkt wel genoegzaam welken kant zijn eigen sympathie uitgaat. Zijn critiek op de „oude richting" is veelszins juist, en niet ten onrechte roept hij den diakenen toe, dat niet de Christelijke philanthropie in haar ruimsten zin, maar alleen de armenzorg haar taak is. De onderscheiding tusschen de Kerk als instituut en de Kerk als organisme, geeft ook hier de juiste oplossing van het probleem. De „oude richting" neigde er te veel toe om allen arbeid van Christelijke barmhartigheid aan het ambt te verbinden, terwijl thans veel helderder wordt ingezien, dat ook hier scherp de grens moet worden getrokken tusschen het particulier initiatief en het Christelijke vereenigingsleven eenerzijds en de ambtelijke taak der diakenen anderzijds. De klare en heldere uiteenzetting, die Ds. Rudolph van deze „question brülante" onzer diakenen gaf, zal naar wij hopen er niet weinig toe bijdragen, dat het „broederlijk conflict" plaats maakt voor meerdere eenparigheid van gevoelen.

Maar juist om de waardeering, die wij voor dit degelijk referaat gevoelen, mag een enkel woord van critiek onzerzijds niet achterwege blijven.

Ds. Rudolph bestrijdt in het tweede deel van zijn referaat de gewone voorstelling, alsof het drievoudig ambt van Christus zijn voortzetting zou vinden in de drie ambten in het midden der gemeente, met name Christus' profetisch ambt in het ambt des leeraars, Christus' koninklijk ambt in dat der regeerouderiingen en Christus' priesterlijk ambt in dat der diakenen.

Indien Ds. Rudolph hiermede nu alleen bedoeld had te waarschuwen tegen te ver getrokken consequenties, dan zouden we het van harte met hem eens zijn. Volkomen terecht irerkt hij op, dat het ambt van Dienaar des Woords volstrekt niet alleen bestaat in onderwijzen, maar ook de regeering der Kerk omsluit; zelfs kan men nog verder gaan en zeggen, dat in de „voorbede" voor de gemeente zich ook het priesterlijk werk van Christus op aarde voortzet. Blijkt lus het ambt van den Dienaar des Woords Tiet het drievoudig ambt van Christus in /erband te staan, hetzelfde kan ook gezegd vorden van de regeerouderiingen, die voltrekt niet alleen het koninklijk ambt van Christus hebben uit te oefenen, maar even;eer geroepen zijn bij het huisbezoek het Voord Gods uit te leggen en toe te passen :n de nooden der gezinnen in den gebede ' an God op te dragen. En eindelijk gaat leze onderscheiding, gelijk Ds. Rudolph '

PfPrllf nnmftfl/f rroï fr. Kli l~ J." 1 L<

4 *».w, uij uui utd&uidüiu.

niet in absoluten zin door, daar de diakener (nog daargelaten dat zij in kleinere kerker ; zelfs als hulp-ouderlingen optreden) toch t niet alleen de gaven hebben uit te reiken i maar ook de armen hebben te troosten, tt vermanen en te bestraffen uit Gods Woord, Dat Dr. Rudolph hierop wees om alle : eenzijdigheid af te snijden, was uitnemend, maar o. i. gaat hij op zijn beurt toch te ver, wanneer hij het verband tusschen deze drie ambten en Christus drievoudig ambt schijnbaar geheel doorsnijdt.

De zaak staat nl. zoo, dat ook in Christus zelf wel onderscheiding mag gemaakt worden tusschen zijn Koninklijk, Hoogepriesterlijk en Profetisch werk, maar deze drie ambten toch niet als los naast elkaar staande mogen gedacht worden, maar de volle en heerlijke openbaring zijn van het ééne Middelaarsambt. Al vallen de drie stralen voor ons uiteen, in Christus werk zijn ze schier altijd verbonden. Als Iioogepriester brengt Hij aan het Kruis de eenige offerande, maar beschikt Hij tegelijk koninklijk over het Paradijs voor den stervenden moordenaar en onderwijst Hij als profeet zijn Kerk in de beteekenis van zijn lijden door uit te roepen : Het is volbracht. Deze éénheid van het Middelaarsambt gaat ook in de ambten op aarde niet geheel te loor. Maar dit neemt toch niet weg, dat in elk dezer ambten ééne zijde van het Middelaarsambt meer bijzonder op den voorgrond treedt. De Dienaar des Woords heeft in de eerste plaats het ambt van Leeraar te vervullen. Bij het ouderlingenambt valt de hoofdnadruk op de regeering der Kerk. En eveneens schittert °in het diakenambt het meest de barmhartigheid van onzen Iioogepriester. In dien zin behoudt de oude onderscheiding o. i. haar volle recht en kan ze wel degelijk er toe bijdragen om te zorgen, dat de grenzen

<4 A n - 1 1 ' • < 1

vav, ttiuutui unu^ruijg mei woraen uitgewischt.

Wanneer Ds. Rudolph aan het slot van zijn referaat dan ook de opmerking maakt, i dat wie het diakenambt opvat als het or- < gaan van Christus' barmhartigheid, den diaken feitelijk „tot profeet, priester en ' koning maakt in het kerkelijk leven," dan ontgaat ons de logica dezer conclusie. Eer ( bestaat omgekeerd het gevaar, dat wie de 1 verschillende ambten rechtstreeks uit het eene Middelaarsambt afleidt, het onderscheid \ tusschen de ambten te veel uit het oog zal l verliezen. De dienst der barmhartigheid is der diakenen speciaal ambt, en dat ambt i hangt zeker in de eerste plaats met Christus' v Hoogepriesterlijk ambt saam. \

We twijfelen niet, of Ds. Rudolph is het j' hierin met ons eens. Maar te meer was het ^ noodig dit nader toe te lichten, om een v onjuisten indruk, dien dit overigens voor- a treffelijk referaat kon geven, te voorkomen.

door haar uitspraak in zake Dr. Bahler niet geschonden heeft, omdat voor die uitspraak alleen de individueele leden der Synodus Contracta aansprakelijk zijn en niet de Hef vormde Kerk als zoodanig, niet opgaat.

„De uitspraak van de Synodus Contracta, zoo schrijft hij, ligt toch als uitspraak van een officieel college wel degelijk voor rekening van de kerk in haar geheel. De Synodus Contracta heeft het karakter der kerk, in wier naam zij formeel sprak, ge' schonden".

Over de juistheid dezer beschouwing kan geen twijfel mogelijk zijn. Zoolang men de Synode als hoogste bestuur der Kerk erkennen blijft, is ieder lid der Kerk mede aansprakelijk voor haar besluiten. En of men al protesten naar de Synode zendt) daarmede wordt de verantwoordelijkheid niet weggenomen. De wet der solidariteit heerscht ook hier evenals op elk terrein des levens.

Niet alle inwoners van Jeruzalem hebben hoofd voor hoofd over Christus het oordeel gesproken. Dat deed het Sanhedrin alleen. Maar over Jerusalem, dat onder dit Sanhedrin zich buigen bleef, ging het oordeel Gods. Niet het Sanhedrin, maar heel het Joodsche volk had zich aan den Christus Gods vergrepen.

Liever dan tot zulke de consciëntie veraoovende middelen de toevlucht te nemen, die voor de rechtbank van Gods Woord geen de minste waarde hebben, erkenne men oprecht, dat door de uitspraak der Synodus Contracta, gelijk Dr. Schokking het uitdrukt, een schuld over heel de Kerk gekomen is en het karakter der Kerk als belijdende Kerk is geschonden.

Uit die erkenning kan alleen beterschap geboren worden.

Want dan zal men ook niet rusten, voordat een Synode, die zoo aan de eere van Christus zich vergreep, op zijde is gezet en de belijdenis der Kerk weer in eere is hersteld.

liïen hoogleeraarsbenoeming.

1

De jongste benoeming van een hooglee^ raar in de rechten te Amsterdam, heeft niet weinig opspraak gegeven.

De Gemeenteraad, die hier te beslissen heeft, benoemde geheel buiten de voordracht der Curatoren om een jongen advo| kaat tot opvolger van Prof. Treub. Al ontkent men niet, dat deze advokaat den hoogleeraarstitel niet onwaardig is, het feit zelf, dat de Gemeenteraad de officieele voordracht liggen liet, baarde toch verwondering. En dat te meer, omdat men niet onduidelijk te kennen geeft, dat niet hooger wetenschappelijke aanleg, maar de politieke richting van den benoemde den doorslag gaf. In plaats van Prof. Treub moest een vrijzinnig democraat worden benoemd.

De pers wijst er niet ten onrechte op, dat in deze wijze van benoeming metterdaad een gevaar ligt. Een college, dat, gelijk de Gemeenteraad, een zuiver politiek karakter draagt, is zeker niet bij voorkeur geschikt om een zuiver wetenschappelijke benoeming te doen. Al laten we in het midden, of de grief juist is, dat ditmaal politieke overwegingen beslisten, het gevaar bestaat, dat de meerderheid meer op de politieke gezindheid dan op den wetenschappelijken aanleg letten zal. Wanneer de gemeenteraad evenals te Parijs overwegend socialistisch getint werd, zouden we Amsterdam's Stedelijke Universiteit spoedig in een socialistische Hoogeschool zien gemetamorphoseerd, die dan nog wel door de belastingbetalende burgers mocht worden in stand gehouden.

Ook voor ons schuilt hierin een les.

Wanneer men de benoeming der hoogleeraren overlaat aan een vergadering of college, hetzij dan kerkelijk of politiek, dat aan geen voordracht van de Universiteit gebonden is, maar geheel souverein beslissen kan, loopt men altijd gevaar, dat niet het wetenschappelijk gehalte, maar politiek of kerkelijk belang den doorslag geven zal.

Ook hier behoort de souvereiniteit in eigen kring geëerbiedigd te worden en bij de benoeming van hoogleeraren het oordeel van de Universiteit zeker in de eerste plaats gewicht in de schaal te werpen.

Anders wordt de Hoogeschool dienstbaar gemaakt aan partij doeleinden en lijdt de wetenschap schade.

Hit be

De ergerlijke misstanden, die op het gebied van het openbaar onderwijs in den laatsten tijd aan het licht komen, inzonderheid in Amsterdam, geven Ds. Klaarhamer in de Utrechtsche Kerkbode aanleiding tot de volgende opmerkingen :

... j ...

Solidariteit.

Terecht merkt Dr. Schokking uit Vlaardingen in de Gereformeerde Kerk op, dat de uitvlucht, alsof de Synodus Contracta het belijdend karakter der Hervormde Kerk

En wat zeg je nu van de dingen, die zoo hier en daar van onze openbare scholen aan den dair komen ? b

Ken mooie boel hè, daar in Amsterdam. En niet alleen in de hoofdstad, maar ook elders ziet 't er, volgens de kranten der openbare onderwijzers al evenzoo uit.

Het vuile water loopt dan nu ook zóó de spuigaten uit, dat zelfs een man als de Amsterdamsche wethouder Van Hall begint te begrijpen dat 't zóó niet langer gaan kan. En hij heeft een paar van die heeren geschorst. Een slap middeltje, vindt je met ? Wat zouden die menschen toch wel moeten doen, om door mannen als Van Hall op staanden voet ontslagen en buiten de deur gezet te worden.

Me dunkt, een groote schoonmaak is op die en andere scholen zeer noodig.

Als de Overheid school houdt, dan is zij ook verantwoordelijk voor het onderwijs en de opvoeding in haar scholen gegeven. Dan wordt mede van haar hand geéischt de ziel van 't kind, de toekomst van maatschappij en staat. Oók dit laatste, want huisgezin en school dat zijn clo kweekhoven voor kerk en maatschappij en staat.

En de Overheid, die zulke socialistische en anarchistische onderwijzers tot haar scholen toelaat eu daarin handhaaft, die 1 at willens en wetens het kind schier onherstelbaar bederven en die doet in haar scholen een geslacht kweeken, dat straks alle