zakelijkheid wijzen. En dat hun woord zooveel indruk maakt, daarin is o.i. het bewijs, dat de kentering is gekomen, de eb is ingetreden en 't verloopen van het getij der christendomsvergoding en der eigenvroomheids vergoding begint.

In Christus is alles.

In den christen op zichzelf niets.

Maar in Christus gemeenschap heeft de christen alles. Dan blijkt: Nooit kan t geloof te veel verwachten, 't geloof, dat volgens Luther niets in zichzelf, maar alles in Christus bezit, dat in Hem ook klceke daden doet,

„Indien gij een geloof' ha'dt als een mosterdzaad, geen ding zou u onmogelijk zijn!"

't Goloof dat aanbidt aan de voet van het kruis heelt de breuken der ziel. Dat ook alleen kan heelen de breuken der christelijke gemeenschap, de verscheuringen van het lichaam van Christus, 't Maakt de Zijnen met Christus één en dan ook in Christus onderling één.

Mochten de lijdensweken de christenen den schat doen vinden aan de voet van het kruis!

J. Ch. K.

VRAGENBUS.

De doop in de Hervormde Kerk. De doop oj} onderstelde werdergeboorte. Het kruiswoord: „Eli, Eli," enz. Een vraag over de de beteekenis van Dr. Kuyper.

De Heer J. T. te G. vraagt:

U schreef in een vroeger nummer van dit blad, dat in de Hervormde Kerk geen kinderen van ongeloovigen gedoopt worden, daar allen die lidmaat worden van de Hervormde Kerk, dat worden op de belijdenis van Vader, Zoon en Heilige Geest. Maar worden dan in onze Kerk niet ook wel kinderen gedoopt van die nog niet belijdenis hebben gedaan?

Antwoord. Eigenlijk schreven wij niet over wat in onze Kerk geschiedt, maar over wat wij percoonlijk gedaan hebben. In s,Gereformeerde" bladen stond n.1.: Ds. kingbeek doopt kinderen van ongeloovigen. Toen was ons antwoord: neen, want hij stelt aan de Doopouders de vragen van het formulier en die zich onder zulk een Doopsbediening begeven, leggen daarmede een belijdenis af. Bovendien: allen, die lid zijn geworden van onze Kerk zijn dat geworden op genoemde belijdenis. Derhalve, over hunne harten kan niemand oordeelen (evenmin als men dat in andere kerken doen kan), maar op grond van hun belijdenis mag de kerk hen behandelen als geloovigen.

Dat nu, zooals inzender thans schrijft, niet al de ouders, die hun kind ten Doop presenteeren, lidmaat zijn is waar. Maar daarom zijn ze toch waarlijk nog niet voor ongeloovigen te houden. Er kan een gemoeds bezwaar of een andere reden zijn, die hen verhinderde lidmaat te worden. Bovendien, naar Gereformeerde leer kunnen kinderen erfgenamen van Gods verbond zijn, ook al zijn de ouders persoonlijk geen lidmaat. Zij worden er dan toe gerekend op grond van het geloof van hun voorgeslacht.

Een ruime Doopspractijk heeft altijd gegolden in onze Gereformeerde (Hervormde) Kerk. Lees er de geschriften der Vaderen maar op na!

Een enge Doopspractijk hoort thuis in een Separatistische Kerk.

Dezelfde heeft van een Gereformeerden broeder gehoord, dat de Doop op grond van de onderstelde wedergeboorte niet is de leer der Gereformeerde Kerken, maar bloot het gevoelen van Dr. Kuyper. Is dat zoo ?

Antwoord. Omdat allen in de Gereformeerde Kerken zich met die leer niet konden vereenigen en er ter wille van dio leer scheuring dreigde te komen, ja reeds kwam (de Christelijk Gereformeerde trokken zich er om terug uit de „Gereformeerde Kerken" en stichtten hun nieuw kerkje), heeft de Synode der Gereformeerde Kerken zich over deze zaak zeer gematigden voorzichtig uitgelaten. Men behoeft dus in de Gereformeerde Kerk die leer der onderstelde wedergeboorte niet te prediken en niet te gelooven. Dr. Kuyper heeft echter zulke dingen toch wel geleerd en zijn leer is er bij vele predikanten en gemeenteleden ook wel ingega an.

Dezelfde had van een Israëliet gehoord, dat het kruiswoord: Eloi, Eloi, lama sabachtani niet zou beteekenen: „Mijn Gód, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" Is dat zoo?

Antwoord. Wij zouden niet weten wat de woorden dan' wel beteekenen. Mogelijk is de Israëliet hiermede in de war: de boeken van het Oude Testament, die de Joden nu nog steeds in het oorspronkelijk

gebiuiken, zijn grootendeels geschreven in de Hebreeuwsche,, taal.

Die taal was echter in de dagen, toen de Zaligmaker op aarde was, reeds in onbruik geraakt; de Joden spraken toen geen Hebreeuwsch meer, maar Arameesch, een met het Hebreeuwsch verwante taal; eenigszins zooals Hoogduitsch verwant is met ons Hollandsch. Onze Zaligmaker heeft dan ook in den omgang met de Joden geen Hebreeuwsch maar Arameesch gesproken. Dat blijkt o.a. uit die enkele woorden van den Zaligmaker en van zijn apostelen, die in het Nieuwe Testament, dat overigens in het Grieksch is geschreven, in de oorspronkelijke taal zijn opgenomen.

B.v. Talitha Kumi, Effatha, Maran-Atha en Simon Bar-Jona.

Als ook het kruiswoord: Eloi, Eloi, etc. Misschien heeft nu die Israëliet wel Hebreeuwsch gekend, maar met dat Arameesch geen weg geweten.

De heer X. te W. zond ons reeds het vorige jaar een paar vragen, in het bijzonder over de beteekenis van Dr. Kuyper voor ons land.

Antwoord. Wij zouden daarover natuurlijk wel eenige gedachten kunnen geven, maar wij gelooven, dat de tijd nog niet gekomen is om daarover te gaan schrijven. Wie een hoog gebouw goed wil bezien moet er niet vlak voor staan, maar op een afstand. Zoo is 't ook met groote menschen, (en zoo een was Dr. Kuyper ongetwijfeld).

Dat er veel was in hét werk van Dr. Kuyper, waarover wij ons niet verheugen weet onze vrager wel. Daar staan echter andere dingen tegenover. Vóór Dr. Kuyp>er was de Gereformeerde theologie in ons land iets vergetens uit vroeger eeuwen. Onze „orthodoxe" theologen kenden de oud-Vaderlandsche theologie niet en meenden er toch geringschattend op te mogen neerzien. Zelfs de Docenten van de Theologische school te Kampen, de opleidingsschool van de toenmalige Christelijk Gereformeerde Kerk, bewogen zich in dezelfde richting. Toen is het de verdienste geweest van Dr. Kuyper, dat hij de Gereformeerde theologie weer in eere heeft hersteld, al heeft hij later aan haar ook een wending gegeven, om haar pasklaar te maken voor zijn praktijk.

Wat er blijvend is in Dr. Kuypers werk zal de tijd leeren.

De heer v. G. te U. komt nog eens terug op wat wij schreven over den Adventistischen prediker in zijn woonplaats. Dat is geen Kusselist, maar een Zevende dags Adventist. Als hun eigenaardigheden geeft vrager het volgende op:

„Ten eerste zij opgemerkt, dat de Z. D. A. in de wederkomst van onzen Heere en Koning Jezus Christus de uiteindelijke en tevens eenige bekroning zien van hun (ons) geloof, waarnaar ieder reikhalzend uitziet. De onmiddellijk na den dood intredende hemelsche zaligheid van de geloovigen wordt door hen op bijbelsche en logische gronden verworpen. Op gezag van den Bijbel, dien zij onvoorwaardelijk als Gods woord erkennen,houden zij vast aan de heiliging van den Sabbath en den doop (door onderdompeling) van de geloovigen, doch ook voor die alléén. Derhalve zijn de Zondagsheiliging en de kinderdoop h.i. verwerpelijk. Vooral echter zit de Sabbathsviering hun hoog, zóó hoog zelfs, dat zij het vieren van den Zondag als het merkteeken van het Beest beschouwen. Een en ander kan natuuiljk met geen praatje ontzenuwd en zal wel reeds eeuwenlang een onderwerp van vragen en gedachtewisseling zijn geweest.

Zonder nu in de eene of andere richting partij te kiezen komt mij uwe veroordeeling van deze waarlijk vrome en toegewijde Christenen en hunne geschriften wel wat hard voor. Hun sober leven en kinderlijke trouw aan den Bijbel, hun heerlijke en door bijna alle kerken zoo weinig beleefde en of gepredikte toekomstverwachting: Maranatha! Jezus komt, stempelt hen tot waarachtige geloovigen, dis, al. mogen we 't niet in alles met hen eens zijn, stellig ook onze broeders in Jezus Christus zijn en zeker ook op een billijker en milder beoordeeling onzerzijds recht hebben."

Antwoord. Over den hartetoestand van niemand wenschen wij te oordeelen ;dus ook niet over dien der Adventisten.

Over hun leeringen te oordeelen zijn wij natuurlijk vrij.

Al weten wij wel, dat er weer onderscheid bestaat tusschen Russelisten en Zevende-Dags Adventisten, in hoofdzaken komen die beide secten toch overeenv Over hun leeringen hebben wij onder deze rubriek in vroegere jaren reeds meermalen geschreven. Nu alleen dit: onze vrager schrijft: „op gezag van den Bijbel, dien zij onvoorwaardelijk voor Gods Woord erkennen, houden zij vast aan de heiliging van den Sabbath en aan den Doop door

ondordompeling. alleen voor de geloovigen". Wij voor ons meenen dat dit eert waan is. Iemand kan meenen al 3 voorschriften van den Bijbel in eere te houden en dus te leven naar den Bijbel, terwijl hij in waarheid met den Bijbel geheel in strijd is.

De Galaten bijvoorbeeld wildon, zich laten besnijden. Dat stond immers in ds boeken van Mozes duid olijk voorgeschreven. Maar Paulus zeide: indien gij u laat besnijden, dan is Christus u onnut.

Het gaat dus maar niet aan om te zeggen: in den Bijbel vinden wij dit of dat voorgeschreven: das moet iedor Christen dat nu ook onderhouden.

De Bijbel loert ons, vooral in den brief aan de Hebreeën, dat do dienst onder het Oude Testament schaduwachtig was en dat daarom tot dien dienst allerlei ceremoniën hebben behoord, die in zichzelf, gèèn waarde hadden (wait God de Hoere wordt alleen geestelijk gediend), maar die alleen waarde haddon als heen wij zend o naar het groote verzoeningswerk van Jezus Christus en als daartoe opleid onde.

Tot die ceremoniën behoorde o.a. ook de onderhouding van den zevendon dag, met angstvallige vrees om zich door de geringste bezigheid te bezondigen. ° Daarom heeft onze Kerk op do Dortsche Synode (op grond van Gods Woord) uitgesproken,dat in het Sabbathsgebod was een ceremonieel voorschrift, dat had afgedaan, terwijl alleen blijvende was een op een wekelijkschen rustdag geloovig hooren van het Woord Gods.

Meer willen wij er niet van zeggen.

Alleen nog dit: als men zoo don nadruk legt op deze of gene onderhouding van het gebod van den rustdag, op Doop door onderdompeling of op dergelijke dingen, dan bewijst dat reeds dat men uit 'het centrum der Christelijke waarheid is uitgeraakt en zich bevindt aan den buitenkant.

Want het centrum, van waaruit al het andere alleen recht kan worden bezien, is de rechtvaardiging van een zondaar, alleen door een oprecht, geloof in Jezus Christus.

En lees nu alle Adventistische boeken en zoek er in, of wat wij noemden daarin nog staat in het centrum, ja of het er in het geheel nog in is te vinden.

Ge zult dan het tegendeel bemerken.

C. A. L.

ATTENTIE.

Aan de Afdeelingsbesturen en de verspreid wonende leden van de Confessioneele Vereeniging in Zuid-Holland.

Wat dit artikel wil?

We zullen aanstonds klaren wijn schenken.

Het is een van de vervelende dingen lange artikelen te moeten lezen en dan pas aan het einde te ontdekken wat nu eigenlijk de bedoeling van het stuk is. Recht op den man af zal gemeenlijk het meest doel treffen.

De zaak waarom het hier gaat is deze.

In onze laatste Commissievergadering bracht onze penningmeester verschillende klachteh naar voren.

We zullen het nu maar op z'n zachtst noemen, onze medebroeder Henkemans was zeer verdrietig gestemd over het weinige plichtsbesef van de afdeelingsbesturen. En hier beteekent het gebrek aan plichtsbesef, gebrek aan betalingsplichtsbesef wat wel speciaal den penningmeester verdrietig moet stemmen. Toen we hem gehoord hadden waren we echter met hem verdrietig gestemd.

Naar zijn oordeel was nu de tijd gekomen om daartegen een protest te doen uitgaan in „De Gereformeerde Kerk", doch hij sprak tevens als zijne meening uit, dat waar hij zelf geregeld in dit blad schrijft, het allicht meer doel zou treffen als er nu eens een woord uitging van den Voorzitter en Secretaris. Of dat laatste juist is, kunnen we hier onbesproken laten, maar natuurlijk mocht het verzoek van onzen steeds volijverigen penningmeester niet afgewezen worden.

En dat er een protest moest uitgaan, daarover waren al de leden van de Commissie het in elk geval wel roerend eens.

We willen dan nu, zooals gezegd, klaren wijn schenken en recht op ons doel afgaan, evenwel toch de noodige voorzichtigheid betrachten. We willen toch bedenken, dat het bij dit protest niet gaat om het protest, en dan ook allerminst de lust voorzit, het nu maar eens flink scherp te zeggen, en er ons niet aan te storen of de broederen daardoor wellicht ontstemd zouden kunnen worden. Neen, we willen zeggen, wat er gezegd moet worden, maar we willen trachten het vriendelijk te doen. We noemen daarom geen namen, maar hopen toch een en ander zoo duidelijk te zeggen, dat de schuldigen zich ontdekt zullen zien, en het boetekleed zullen aandoen, en goed zullen maken wat zij schuldig bleven.

Zooals bekend is hebben de afdeelingsbesturen eenmaal 's jaars een betalingsplicht te vervullen. De penningmeester nu beklaagde zich er over, dat meet dan ééne afdeeling (en zelfs ééne afdeeling mag niet voorkomen) er maar gewoon het zwijgen aan toedoet. In 1924 waren er vijf van die zwijgende afdeelingen.

Wie waren dat?

Ja, die vraag richten we nu tot die zwijgende afdeelingen. En die andere afdeelingen, die wel van zich deden hooren, daar was er menigeen onder, die eene wonderlijke opvatting bleek te

hebben van den betalingsplicht. De helft van het batig saldo der jaarlijksche rekening van eene afdeeling behoort gestort te worden in de kas van de Provinciale Commissie, 't Kan zijn, dat er geen batig saldo is, maar afgezien daarvan moet toch de helft van de ingekomen contributies aan den penningmoester van de Provinciale Commissie gezonden worden. Om het de Besturen gemakkelijk te maken worden hun gedrukte formulieren voor de afrekening gezonden die duidelijke aanwijzing geven voor de invulling. Halaas, bij menige afdeeling heeft de invulling desalniettemin plaats op de meest onduidelijke wijze hoewel overigens de duidelijkheid weer er duimen dik op ligt, dat de penningme'ester niets krijgt, niets van hetgeen waar hij recht op heeft, namelijk de helft van de contributies der leden. Onze penningmeester klaagt: in 1924 voldeden, die afdeelingen, die van zich deden hooren, bij lange na niet allen aan hun betalingsplicht, en over 1925 was in het begin van Maart nog niet de helft van de afrekeningen binnengekomen,waaronder alweer drie zonder geldelijke bijdrage. We denken aan eene groote gemeente met eene groote afdeeling, die eene afrekening indient waaruit moet blijken, dat alle inkomsten zijn besteed aan sprekers, administratie, etc. De helft van de contributies waarop men geen recht heeft, was mede verdwenen bij de uitgaven. Dat die helft had afgedragen moeten worden aan den penningmeester wordt heel eenvoudig genegeerd.

Maar dat gaat toch niet.

Dat is onrecht.

Nu is best mogelijk, dat er een tekort is maar tot dekking of vermindering van het tekort mag toch geen greep gedaan worden naar het geld waarop men geen recht heeft.

We kennen wel meer afdeelingen, daar men wel eens zucht onder een tekort, maar we weten ook, dat het tekort dan telkens weer wordt gedekt, b.v. door een extra collecte. Maar van die helft der contributies bleef men steeds af. Natuurlijk daar mag men ook niet aankomen, die moet afgedragen worden aan onzen penningmeester.

En we moeten de afdeelingsbesturen, die hierin tekort schoten, er nadrukkelijk op wijzen, dat zij hun schuld bij den penningmeester nog moeten aanzuiveren. We herhalen en blijven herhalen, de helftvan de contributies moet naar den penningmeester afgezien van het feit of er een batig dan wel een nadeelig saldo is.

Het komt ook vóór, dat de penningmeester moeite ondervindt omdat hem het juiste adres van Voorzitter, Secretaris of Penningmeester van eene afdeeling niet bekend is. Lazen we niet als post-scriptum bij zijn verantwoording in de Gereformeerde Kerk van 11 Februari j.1.: „Aan het Bestuur der Afde'eling Maassluis wordt verzocht opgave te doen van het juiste adres van Secretaris, Voorzitter of Penningmeester, ten einde aan deze den sedert 14 Januari 1.1. onbestelbaren brief, inhoudende afrekeningsformulier etc.. te doen toekomen." Mogen we hierbij eens vriendelijk vragen, heeft het Bestuur der Afdeeling Maassluis reeds opgave gedaan?

Bij deze reeks klachten ook nog deze klacht: Bijna alle afdeelingen verzuimen behoorlijk ledenlijsten en jaarverslagen in te zenden niettegenstaande daaraan herhaalde malen wordt herinnerd rechtstreeks of ook in dit blad.

Onder de verspreid wonende leden zijn er ook, die het den penningmeester niet gemakkelijk maken. Hij klaagt, dat niet minder dan tien kwitanties onbetaald terugkwamen en al moge het waar zijn, dat hij wellicht nog enkele daarvan zal kunnen incasseeren, de kosten daarvan bedragen meer dan 10 %. Zoo gaarne zou hij zien, dat de leden, die verhuizen, hem daarvan kennis gaven, dan kon hij in het nieuwe jaar de kwitanties aan het rechte adres verzenden.

We eindigen.

leder zal moeten toestemmen, dat de verzuchtingen van onzen penningmeester alleszins begrijpelijk, en dat zijn klachten allerminst onredelijk maar absoluut gemotiveerd zijn.

We hopen zeer, dat die klachten, hier nu doorgegeven, ter harte zullen genomen worden. Laten alle broeders en zusters nu toch eens denken aan de zorgen, die onze Provinciale Commissie heeft voor den Evangelisatiearbeid op Voorne en Putten. Eigenlijk "behoorde het zoo te zijn, dat de vaste jaarlijksche inkomsten het salaris van de Evangelisten verzekerden, en dat de Commissie eens ernstig kon denken aan. pensioensverzekering tot welk laatste zij nimmer kon komen omdat zij zooveel te doen heeft met het eerste.

Broeders en Zusters, de stormklok moest geluid.

En het recht moest zich laten hooren.

Broeders en Zusters, wat dunkt u, is er onder ons niet heel veel lauwheid en laksheid?

Moeten we daar niet tegen in?

Het is haast ondoenlijk, en dat geldt wel in de allereerste plaats onzen penningmeester, met ijver en liefde het werk waar het hier om gaat voor te blijven staan als we telkens weer moeten ervaren, die lauwheid en die laksheid.

Het kan en moet daarom ook anders.

Het mag zoo niet blijven.

Het behoeft zoo niet te blijven.

Kom, Broeders, gij, die tot heden tekort schoot in het vervullen van uw plicht, laten we nu van u hooren: Het zal ook zoo niet blijvenl

Namens de Provinciale Comm. van Zuid-Holland der C. V. Ds. W. de Lange, Voorzitter. Ds. D. Ozinga, Secretaris.

13 Maart 1926.

Adres van den Penningmeester: A. Henkemans, Den Haag. Willem de Zwijgerlaan 14. Giro 1561(X

Aan alle afdeelingen en leden.

Mogen we aller aandacht op het bovenstaande vestigen!

Wij weten wel, dat er afdeelingen zijn, die roemensstof en geen klagensstof geven, die toonen te verstaan de hooge roeping, die juist in onze