in zijn beginsel, tegenover velen die het vijandig zijn, nu aansluiting krijgb aan geestverwanten en daardoor ruggesteun ontvangt. En in het algemeen is er dit bezwaar tegen, dat onze voorheen Christelijke natie hoe langer hoe meer in twee deelen wordt gespleten, waarvan het eene deel wordt losgelaten, terwijl die zich bij het andere deel aansluiten, zich houden voor ,,de" menschen.

Ook is er gevaar, dat zulke antithetische Vakvereenigingen moeten dienst doen als voorposten voor een zekere politiek, zoodafc wie zich aansluit bij het eerste vanzelf in het zog van het tweede moet meevaren.

Wij kunnen daarover hier verder niet uitweiden.

Wij voor ons zouden niet zoo spoedig lid worden van zoo'n vereeniging, maar wij achten het toch niet onmogelijk, dat zij voor sommigen tot steun en nut is geweest.

Naar het ons echter voorkomt is de behoefte aan zulke vereenigingen ten deele een aanklacht tegen onze kerkelijke toestanden. Den geestelijken steun, dien een mensch op z'n levensweg noodig heeft, behoorde hij te vinden in den levenden God. En, middellijk, in Gods Kerk op aarde.. Die is gesteld in de wereld, om te zijn „een pilaar en vastigheid der waarheid"; die behoorde het licht van Gods Woord te doen schijnen voor allen en over alle omstandigheden des levens. Zij moest door het Woord, dat zij voorhoudt, tot sterkte en tot steun zijn op den weg des levens. Hoe minder dat nu geschiedt, hoe meer de menschen haar laten voor wat ze is, en zelf allerlei middelen uitdenken.

Nu wil ik daarvan niet meer zeggen dan dit: al wat menschen stichten, hoe voortreffelijk het schijne of zij, zal toch nooit kunnen halen bij wat God de Heere zelf gegeven heeft.

Zoolang Gods Kerk kwijnt, kan men wel duizend vereenigingen voor Christenen oprichten, maar het zal toch een kwijnend Christendom blijven; ook al houdt 't zich voor springlevend en kerngezond. Dit is een „genezen van de breuke op het lichtst .

De heer v. d. M. te A. vraagt hoe het te verklaren is, dat men tegenwoordig overal het organiseeren van Jeugdkerken noodzakelijk acht en of dat wel is goed te keuren.

Antwoord. Dat in onzen tijd van Jeugdkerken wordt gesproken is zeker iets nieuws. Naar ons voorkomt is de behoefte, die daaraan gevoeld wordt, het gevolg hiervan, dat de jeugd in onze groote steden niet meer zoo trouw op de Catechisatie komt als voorheen. Vroeger sprak het vanzelf, dat een jongmensch van christelijken huize naar de Catechisatie werd gezonden en daar dan, zomer en winter door, getrouw gebruik van maakte. Zoo doende werd men in de puberteitsjaren voor kerk en godsdienst opgeleid en in de dingen van de prediking ingeleid. Nu ontbreekt aan dat getrouw catechetiseeren, vooral onder jongelieden, die meer dan lager onderwijs genieten, veel. [Zoodoende verstaan zij de prediking niet en zijn vaak met geen stok naar de Kerk te krijgen. Wat gepreekt wordt interesseert hun niet, omdat het totaal ligt buiten het terrein, waarin hun leven en denken zich beweegt. Zij dobberen tusschen wiskunde-vraagstukken en football. De geestelijke wereld is voor hen een onbekend land.

Nu moge men dit verschijnsel (met ons) betreuren, in elk geval heeft de Kerk ermee te rekenen. En wij kunnen het begrijpen, als men tracht aan dit euvel tegemoet te komen, door bepaalde jeugddiensten te organiseeren. Die moeten dan eigenlijk dienst doen als catechisatie voor zulke jongelieden als wij nu op het oog hebben; alleen wordt nu wat vorm en inkleeding der stof betreft, meer met hun ontwikkeling en smaak gerekend.

Een schaduwzijde, die wij nog noemen moeten, is dat deze nieuwe instelling van jeugddiensten gevaar loopt van te zijn een bedekte Ethische propaganda.

't Is een opmerkelijk verschijnsel, dat de Ethischen op allerlei wijzen trachten beslag te leggen op onze meer ontwikkelde jongelieden. Vat op het volk hebben zij niet; dat begrijpt hun vaak vage voorstellingen niet; nu trachten zij hun gerechten bij onze jongelieden van ontwikkeling er in te krijgen, door ze met een soort van litterairaesthetisch-philosophische saus op te dienen.

Als onderwerpen, die bij de jeugddiensten worden behandeld, worden dan meestal gekozen zulke onderwerpen, die niet de leer maar het leven raken. Echt Ethisch! Nu, als daarvoor de Jeugddienstenwerden gebruikt, was er een bedenkelijke zijde aan. Onze jongelieden, die later vooraan zullen komen te staan, werden dan terzijde afgeleid. Daartegen moet o.i. worden gewaakt.

Overigens verwijzen wij naar het voortreffelijke referaat, over deze zaak door Ds. Poot gehouden. Die zei er véél goeds van.

De heer N. te U. vraagt:

Indien de Kerkvergadering te Jeruzalem had aanvaard de meening der voorstanders van de besnijdenis (Handelingen XV) en het in eere houden van de Mozaische ceremoniën, hoe zouden wij dan ten opzichte van die Kerk moeten handelen ?

Antwoord. Dat, zijn ongerijmde onderstellingen, waarop wij niet kunnen antwoorden. De apostelen, die de belofte des Heiligen Geestes hadden, waren te Jeruzalem tegenwoordig, al was het ook, dat zij de vragen, die daar werden behandeld, niet krachtens hun apostolisch gezag, maar in overleg met de andere ambtsdragers en onder leiding des Heiligen Geestes hebben beantwoord. Wij kunnen dus de onderstelling niet toelaten, dat zij, evenals nu, door den Heiligen Geest zouden zijn geleid, maar toch precies het tegenovergestelde zouden hebben besloten of toegelaten te besluiten. Van een gewone Kerkvergadering geldt natuurlijk, dat wij ons aan hare besluiten inzake de leer alleen hebben te onderwerpen, voor zoover die besluiten zijn in overeenstemming met Gods Woord.

Hier voegen wij ter voorkoming van misverstand nog bij, dat hieruit niets kan worden geconcludeerd ten opzichte van onze gehoorzaamheid aan de Synode der Hervormde Kerk.

Ware die Synode een Synode, die bepalingen omtrent de leer vaststelde, dan gold natuurlijk ook van die bepalingen, dat wij ze alleen mochten erkennen, voor zoover ze met Gods Woord overeenstemden. Zoo is het echter niet. De tegenwoordige Synode heeft geen leerbevoegdheid; ze bestuurt alleen de Kerk, meer niet; om het met een beeld duidelijk te maken: zijns geen schoolmeester, die leert; ze is alleen een politieagent, die orde houdt. Zoo heeft koning Willem I het ingesteld. Een leerende Synode hebben wij dus niet. En dat was Dr. Hoedemakers verwijt aan de tegenwoordige „Gereformeerden" of Doleerenden, dat zij, toen zij nog in onze Kerk waren, nooit om een echte Synode gevraagd hebben, maar altoos van de tegenwoordige bestuurssynode hebben verlangd wat zij niet geven kon.

Dezelfde vraagt: waar hel en paradijs zijn en welk het verblijf is van de ziel van den mensch tusschen sterven en oordeelsdag. _

Antwoord. Waar hel en paradijs zijn is ons niet geopenbaard. De Bijbel spreekt daarover slechts in beelden. Wij kunnen van de plaats der hel dus niets met zekerheid zeggen.

Alleen één opmerking willen wij hierbij maken. Er zijn er, die tusschen hemel en hel nog een andere plaats zich denken, waar de zielen der geloovig gestorvenen of der in onbekeerlijkheid gestorvenen of ook die beide, voorloopig hun verblijf ontvangen, tot dat, in den grooten oordeelsdag, zij naar de plaats hunner eeuwige bestemming worden verwezen.

Dat is niet schriftuurlijk en niet gereformeerd. De Schrift leert, dat die ontbonden zijn (n.1. de geloovigen) onmiddellijk „bij Christus" zullen zijn, (Filipp. 1 : 23), en dat, zalig zijn de dooden, die in den Heere steven" (Openbaring 14 : 13).

1 Daarentegen lezen wij, dat de rijke man uit de gelijkenis na zijn sterven zijn oogen opdeed „in de pijn".

Hier is van geen tusschenstaat of tüsschenplaats sprake.

Wat bétreft het woord des Heilands tot den moordenaar: heden zult gij met mij in het Paradijs zijn, dit woord leert öns o.m. deze drie dingen:

le. de moordenaar zou bij den Heere zijn;

2e. hij zou dat nog dienzelfden dag zijn;

3e. hij zou met den Heere in het Paradijs zijn.

Waarom de Heiland juist dat woord Paradijs gebruikt ? Zeker om daarmee den moordenaar een indruk te geven van gelukzalig zijn en in Gods gemeenschap zijn.

Er is echter geen reden om bij dit „Paradijs" aan een tusscheninplaats te denken.

C. A. L.

FONDS VOOR KERKELIJKE EN KERKRECHTELIJKE GESCHRIFTEN.

In hartelijken dank werden nog de volgende giften door mij ontvangen voor bovengenoemd fonds:

Ds. A. A. Schouten, em. pred. te Den Haag f 0.50; Ds. J. W. Swaan, te Wichmond f 1.50; Ds. W. J. Roscam Abbing, te Eindhoven, f 2.50; Ds. F. C. Willekes, te Birdaard, f 2.50; Ds. W. Magendans, te Achlum, f 1.50; Ds. P. J. van Melle te Nijkerk, f 1.—; Ds. C. Waardenburg, te Bruinisse, f 1.—; Ds. P. de Bruyn te Driebergen, f2.50; Ds. E. Warmolts te Heerde, f2.50; de heer A. Hoekert, theol. cand. te EIburg, f 1.—.

Alles tezamen ontving ik nu f 43.—. Er werden ± 400 ex. van Gereformeerd of Ethisch verzonden. Men gevoelt wel, dat de kosten hiermee nog lang

niet gedekt zijn. Toch zou ik dit zoo gaarne willen, omdat dan het geld, dat ik ervoor bestemd had uit anderen hoofde, in het fonds kon blijven om weer voor een nieuwe uitgave te dienen, b.v. voor het Manifest der reorganisatiecommissie in 't najaar, voor een vrij-abonnement op de Geref. Kerk, vliegende blaadjes, of iets dergelijks.

Men bedenke toch, welk een groote kracht er schuilt in propaganda-lectuur. Ons volk wordt overstroomd met allerlei socialistische en communistische blaadjes. Zullen dan de Christenen achter blijven? Laat ieder, die 't goede zoekt voor onze Kerk opdat zij weer zij een „Pilaar en vastigheid der Waarheid" temidden van ons volksleven, nu het zijne bijdragen om dit fondsje levensvatbaar te maken. Vele kleintjes maken een groote. Ons adres is: Keizersgr. 437 (Postgiro 21587).

Amsterdam. P. J. Kromsigt.

CONFESSIONEELE VEREENIGING.

Onze Jaarvergadering. III.

Prof. Haitjema kwam thans tot zijn 9e stelling: de teleurstelling, die het verloop van 't gevalGeelkerken bij vele belijders van het positief gereformeerd Protestantisme heeft gewekt, moet ongetwijfeld deels beschouwd worden als een symptoom van het besef der niet te ontwijken, door de zondige, geweldige kloof op deze aarde tusschen theorie en practijk, ideale kerkelijke tucht en de werkelijkheid harer toepassing.

Er zijn in deze zaak natuurlijk veel kleine, persoonlijke hatelijkheden. Veel liefdeloosheid. Zondige menschen zijn liefdeloos.

10. Maar voor een belangrijk deel openbaart zich hier een gevoel van onbevredigdheid; een symptoom van krankheid van 't Gereformeerd kerkelijk leven. Wij vermaken ons niet over 't verloop van het kerkelijk leven in een separatistische Kerk. Wij hebben in dezen gemeenschappelijke zonde. De gevolgen van deze krankheid van ons Gereformeerd kerkelijk leven in den breedsten zin moesten merkbaar worden ook in de zoogenaamde „Gereformeerde Kerken van Nederland".

't Gereformeerd kerkelijk leven is in drieën uiteen gegaan: de Christelijk Gereformeerden, „de Gereformeerden" en de Hervormden. De eerste scheuring (1834) geschiedde uit protest tegen de Aufklarung. De mannen van 1886 hebben uit het diensthuis der Aufklarung veel meegenomen, veel meer dan wenschelijk was. Origenes heeft gelijk, als hij zegt, dat Jerobeam vele broederen had.

11. De diepste oorzaak van het onzuivere verloop van het proces-Geelkerken met zijn nog voortdurende gevolgen, is naar mijn overtuiging gelegen in de gedeeltelijke capitulatie van het Nieuw-Calvinisme tegenover beginselen, die uit de wijsbegeerte der „Verlichting" voortvloeien, al poogt men ook nadrukkelijk dezen aftocht te dekken met een beroep op de eischen der practijk.

Wij denken hier aan den godsdienstloozen staat. Hoedemaker's „heel de Kerk en heel het volk" — de Neo-Calvinisten noemen dat een hallucinatie.

Zoo moest de questie-G. verloopen. De ziel der saamleving zit niet meer op haar plaats. Als in de groote samenleving Gods Woord niet meer op zijn plaats is, dan moet zich dat ook in de Kerk openbaren, ook al is 't met de Kerkorde in orde.

Bij „de Gereformeerden" gaat 't nu als in de Hervormde Synode van 1886.

Wij hebben te waken, dat wij niet te veel meenemen uit 't Kerkelijk diensthuis. Bij ons zijn er ook, die dat doen. Hoe wordt bij ons over de eenheid der*Kerk door sommigen gesproken? Hoe oordeelen velen over 't onderwijs-vraagstuk? Men veronderstelt een christelijken staat en wil dan dien staat alles toevertrouwen. Dan gaan we weer naar de Aufklarung. Onze vaderen zagen 't onderwijs als probleem van de Kerk.

12. Met den overheerschenden invloed van de richting-1886 (die der doleantie) in „de Gereformeerde Kerken van Nederland" van den tegenwoordigen tijd is de bijna onbelemmerde doorwerking binnen die kerkgemeenschap van beginselen gegeven, waardoor het centrale karakter van de christelijke religie niet tot uiting kon komen en de eenheid des volks geloochend wordt.

Christus' kruis moet in 't middelpunt staan. Dat staat tegenover souvereiniteit in eigen kring.

13. Onder de leiding van epigonen van Dr. A. Kuyper, die de geniale geestesdiepte van den grootmeester van het Nederlandsch NieuwCalvinisme missen, moet het kerkelijk leven binnen de grenzen der „Gereformeerde Kerken" wel in versneld tempo de vruchten toonen van het zaad, dat de Aufklarung op zijn akkers had laten vallen: in rationalistische redeneerwijze, in zucht naar eenvormigheid, in antithese-drijven en partijdwang en in de bijna wellustige voorkeur voor nuchter-letterlijke „klaarheid en duidelijkheid" in de opvatting van de H. Schrift als het onfeilbaar Woord van God.

Alles wordt ingericht naar één patroon. De zucht naar eenvormigheid openbaarde zich eerst in den staat, toen in de Kerk.

't Droevigst in deze zaak is, dat de slachtoffers teruggrijpen naar Kuyper, terwijl zij niet zien, dat zij dan met hun rechters op dezelfde lijn blijven.

14. Bij zulk een diepere bezinning op het wezen van reorganisatie en leertucht en bij zulk een waardeering van het geval-Geelkerken, welke uit deze bezinning van zelve voortvloeit, springt in het oog, dat de zaak-Geelkerken, welbeschouwd, de noodzakelijkheid van reorganisatie van het Gereformeerd kerkelijk leven in den breedsten zin te klemmender doet uitkomen, in plaats van op het reorganisatie-streven verlammend te werken.

Wij prediken de revolutie van de revolutie. Gods Woord moet weer tot heerschappij komen, 't Kruis moet staan in het middelpunt. Dit is Gods werk. Wij moeten niet gaan opstellen een schematische reorganisatie. Wij moeten ons op¬

maken om te doen, wat we te doen hebben. Wij hebben ons te bezinnen en de zaak zuiver te stellen.

De Voorzitter spreekt een woord van warmen dank. De reorganisatiegedachte is als nieuw voor ons geworden. Hij is getroffen door de klaarheid en de diepte van het gesprokene. Referent heeft niet gezegd: wij weten 't, maar heeft vooral gewezen op onze groote schuld.

Ds. Bakker van Amsterdam begrijpt, dat velen wat schuchter zijn, om 't woord te nemen, omdat hier zoo vele gedachten zijn uitgesproken. Toch wil hij 't een en ander opmerken.

Als referent zegt, dat leertucht in een gedeformeerde Kerk ongelukken met zich meebrengt, heeft de geschiedenis dat bewezen. Er zijn verschillende processen gevoerd tegen allerlei personen. In de laatste 50 jaren is er in onze Kerk dan ook weinig leertucht geweest. De ongelukken komen nu vooral door de leertucht, geoefend door groepen en personen. In dit verband zij gewezen op de oprichting van evangelisatie-vereenigingen. Referent sprak over 't wezen der reorganisatie, doch daaraan hebben we niet genoeg. Er moeten ook lijnen getrokken worden. Wij moeten aan de Synode zeggen, hoe 't nu moet gebeuren. Wij moeten zeggen, hoe de ziel weer op hare plaats kome.

Bij de questie-Geelkerken heeft de vraag naar de plaats, die de cultuur heeft in te nemen, een groote rol gespeeld. Ook de jongerenquestie!

Referent heeft Dr. Kuyper tegenover de Asser Synode een kroon op 't hoofd gezet. Hij is 't daarmee niet eens. Bij Kuyper was er wel verlangen naar eenheid van Gods volk. Maar was dat bij hem één van de drijvende gedachten? Spr. gelooft van niet. Bij Kuyper was 't de gedachte: „Wij Calvinisten!", de imperialistische gedachte, doordrijven, wat hij en zijn partij als goed zagen. Tegenover 't heimwee naar eenheid van Gods volk heeft hij de antithese naar voren geschoven, en zoo ons volk uiteengescheurd. Dat heeft ons geknoeid.

Dr. Kromsigt van Amsterdam heeft genoten bij de eigen kijk, die Prof. Haitjema ons gegeven heeft op de reorganisatiegedachte. Met de hoofdgedachten is hij 't eens. Op voortreffelijke wijze heeft referent aangetoond, hoe kerkelijke en" politieke questie's samenhangen. Maar nu moeten we verder. We moeten weer op den beganen grond Wij moeten weten, wat ons te doen staat. Naar Sprekers overtuiging is er maar één Kerk. Wij verklaren ons tegen ae leer der pluriformiteit. Waar is de historische Kerk? Zij is in geen andere dan in de oude, vaderlandsche Kerk. De questieGeelkerken is ontstaan door versnelling van het tempo van de openbaring der vruchten van de Aufklarung, maar hoe moeten wij daar nu tegenover optreden?

Ds. de Wilde van Reitsum vraagt: is de questieGeelkerken een exegetische of een historische questie?

De Voorzitter antwoordt hierop, dat wij hier niet samen zijn in een kerkelijke vergadering, waarin deze vraag zou moeten worden uitgemaakt. Men kan daarover natuurlijk wel zijn persoonlijke gedachte geven.

Ds. Ekering van Amsterdam zegt iets naar aanleiding van referent's opmerking over de schoolquestie. In den Catechismus wordt gesproken over 't onderhouden van de school. Hoort nu de school aan de ouders of is zij een zorg van den staat? Referent wees op de roeping der Kerk in dezen.

De Vooriitter merkt op, dat hij er trotsch op is te kunnen zeggen, dat de Christelijke scholen van Den Haag Kerkelijke scholen zijn. 't Was ook de gedachte van Groen van Prinsterer.

Ds. Cupedo van Marken komt terug op de opmerking in 't verslag, dat er een opleving der reorganisatiegedachte zou zijn. Hij ziet verslapping. 't Moet worden een massale beweging. De meeste predikanten weten eigenlijk niet, waar 't om gaat en wat reorganisatie is. Hoe weinig catechisanten weten er wat van. Er wordt zoo weinig gesproken over het werk des H. Geestes. Die leidt ons en wordt ons gegeven op het gebed. Om dien Geest worde gebeden, dat Hij vaardig worde over de massa!

Ds. Meeter van Loosduinen spreekt den wensch uit, dat 't referaat in druk verschijne, wat door referent wordt toegezegd. Waarschijnlijk in „Onder eigen Vaandel".

Prof. Haitjema beantwoordt nu de onderscheiden woordvoerders en sluit daarbij aan aan 't woord van Ds. Cupedo, voor wiens geloofswoord hij dankbaar is. Wat deze zeide, schemerde te sober in mijn referaat door, doch ik stem van harte met hem in, dat ook de reorganisatie der Kerk alleen door den H. Geest kan worden bewerkt. De collega's Bakker en Kromsigt willen ook de practijk. Noodig echter is eerst 't doorwerken der reorganisatiegedachte, 't Moet massaal worden. Men verwijt ons van alles. De conscientie moet echter wakker worden geschud. De reorganisatiegedachte moet worden gepredikt. Wij moeten er mee evangeliseeren. Bakker sprak over de plaats der cultuur. Dat is niet 't wezen van de zaak, maar een van de gevolgen. Bakker zegt, dat ik Kuyper een kroon op 't hoofd zette. Anderen verwijten mij mijn scherpe aanvallen op hem. Dan geloof ik, zoo gezien, dat mijn oordeel juist is. In zijn eerste periode, met zijn heimwee naar de eenheid van Gods volk, hoopte hij nog op terugkeer. Dat missen de epigonen geheel en al: zij leven totaal in de afzonderingspositie. Kromsigt vroeg naar de ééne Kerk. Ik sprak over sommige volgelingen van Hoedemaker, die 't nationale gaan "beperken. Dan doen wij schade aan 't internationale. Ik ben geen verdediger van de leer der pluriformiteit van de Kerk. Wat 't onderwijs betreft, referent antwoordt Ds. Ekering, dat 't duidelijk te bewijzen is, dat de Kerk dat als haar roeping beschouwde. In den Catechismus wordt gedacht aan alle scholen. Naar referent's overtuiging heeft de Asser synode het Schriftgezag niet helpen handhaven, maar dit aangetast, al zegt men, dat het alleen gaat om Gods Woord.