1. En dan kan men gerustelijk zeggen, dat zij die leeren, dat het dogma uit den booze is, in den gewonen regel ^el het meest dogmatisch bevooroordeeld Z1J^'s Menschen val, zijn algeheele zondigheid, de noodzakelijkheid van wedergeboorte

en genade zijn hier stukken, waarvan een vooraanstaand vrijmetselaar eens verklaarde: „de belijdenis heeft den godsdienst vernietigd." Doch nu komt hij zoo waar! zelf met het dogma van den adel

™ oniioiüirr* naümr aandragen,

U.tu IJJLOiJLOViX^J.Ajiv^ —~ ^ — ^

in den trant der oude liberalen verwacht hij van ontwikkeling en wereldzuivering alle

2. Met dit standpunt hangt onwillekeurig samen dat de loge gekant is tegen de kerk. Zeker, tegen de Roomsche kerk allereerst. Dat zijn twee gezworen vijanden. Maar dan tegen iedere kerk, die prijs stelt op haren naam van „kerk" en dus hare deuren niet openstelt voor iedereen, maar den toets van Schrift en belijde'nis begeert aan teleggen. Ben overigens bezadigd schrijver beweert, dat „hoe dogmatischer een kerk is, des te eerder komt zij in conflict

met de vrijmetselarij, een conflict dat altii d door de kerk wordt uitgelokt en noodeloos verscherpt." Als 't maar waar was! Hier haalt Ds. Schilder m zyu brochure over dit onderwerp o.a het beslui, aan van de synode der Gereformeer e v van 1923, dat men leden van de I. ü. O. . (d.i. Independent Order of Odd-Fellows, een aan de vrijmetselarij verwan ecu ) maar buiten de kerkelijke gemeenschap sluit. Wie meent dat de kerk met maar een openbari tribune is, doch de be ij van den Christus heeft uit te spreken, zal dus vanzelf aansluiting bij de vrijmetselaren

hebben te mijden. ,

3 Dan zal het gebruik van den Bijbel, zooals dat in de loge plaats vindt den

waren Christen niet bevredigen; om met

_ j. Kevert-«tinten. Is ons daar-

tofdat' Boek der boeken gegeven dat het in onze samenleving tot een een waardeloos ornament zou worden . Men noemt het „een van de 3 groote lichten o ia! men eert het als symbool op bet altaar. Doch men haalt er mets anders! dan

humaniteitsgedachten uit, waarvan de heidenen, buiten den Bijbel om, evengoed wisten. De Bijbel zegt dat Jezus Christus de hoeksteen is waarop het Godsgebouw zal moeten verrijzen. „Zoo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisaenooten Gods; gebouwd op het funda¬

ment der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, op welken het geheele gebouw, bekwamelük samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; op welken ook gii mede gebouwd wordt tot een woonatede Godsin den Geest" (Efeze 2 : 9-22). ' Onder de bouwlieden, welke dezen steen verworpen hebben, behooren ook de vrij-

mt&<Men huldigt in de loge nog een zeker Godsbegrip. Men spreekt er herhaaldelijk van den Opperbouwheer van het Heelal.

V,n 1723 verklaarde n het stupiede atheïsme. Ma voor 't overige vindt men het doelmatiger alleen tot dien godsdienst te verplichten, waarin alle menschen overeenkomen. JjTndom, Christendom,

dat is maar het omhulsel, het kleed va verschillenden snit. Daarop komt het minder aan. Als het wezen der religie maar behouden wordt \ Men redeneert ®r dus maar r.^ iUof er geen kwaad m den mensen stak De zonde heeft hem niet verduisterd. De ware religie kan hij kennen Openbaring

van Godswege behoeit mj --- y

Christelijk standpunt staat en de maatstaf aanlegt van het goddelijke Woord, weet dat de godsdienst der vrijmetselarij

een inbeelding is.

5. Tenslotte blijft er nog éen bezwaar. De geheimzinnigheid! Zeker, de vrijmetselaren zelve trachten deze te bagatelliseeren. Prof. André de la Porte schrijft in een brochure Wat is toch Vrijmetselarij: „Zij zouden kinderachtig schijnen in de oogen van hen, die de zin ervan niet begrijpen en noodeloos hun spotzucht opwekken. We willen ook gaarne gelooven dat er m de in wij dings v er halen van blinddoeken, hamerslagen, degengedreig, passerbeweeg (op de ontbloote borst), ommegangen en redevoeringen bij „de gebroken kolom heel wat fantasie schuilt. Evenwel, al zou het geheim dan ook nog zoo gering zijn, men opvoeden, verbeteren, zuiveren, aa men dan niet met geheimdoenery wer een. De Bijbel gaat ons daarin geenszins voor. Christus sprak vrijuit. Van een geheimleer was ook bij zijn jongeren geen sprake. Predikt het evangelie allen creaturen, is het wachtwoord voor alle tijden. Amsterdam. H. BAKKER.

P.S. Bovenstaand artikel (ofschoon ietwat gewijzigd) geeft een proeve van wat

~. • Cl „ l.t ^

ik in een handboek (Stroomingen en van onzen Tijd tezamen bracht. Achtereenvolgens behandelde ik daarin: Atheïsme, Pantheïsme, Occultisme, Spiritisme, Christian Science, Theosofie, De orde van de Ster in het Oosten, Anthroposofie, Astrologie, Vrijmetselarij ; en voorts: Baptisten, Apostolischen, Mormonen, Darbisten, Adventisten, Russellisten, Leger des Heils, Pinksterbeweging. Dat alles, in kort bestek en goed overzichtelijk bijeen, bestond tot dusverre niet. Mij dunkt, het kan in verband met het Kort Begrip (in welks

aanteekeningen ik, behalve aogmau^ ook over Stroomingen en Sekten sprak) ziin nut hebben voor predikanten, godsdienstonderwijzers, ouderlingen, jeugd elders meer gevorderde catechisanten, leerlingen van H.B.S., gymnasium en kweekschool, leden van jongelmgsvereenigingen. Binnenkort zal dit boek bij Kenunk & Zoon te Utrecht verschijnen. Misschien is het al uit, wanneer dit onder uwe °°gen komt. Nadere aankondiging zal nog wel

volgen.

VRAGENBUS.

Waarin het nieuwe Calvinisme afwijkt

van het oude.

De heer S. te A. heeft in gesprekken vaak beweerd, dat het nieuwe Calvinisme een geheel andere leer is dan het echte, oude Calvinisme. Maar als hij dan geroepen werd „man en paard" te noemen had hij alles zoo spoedig niet bij de hand. Daarom verzocht hij ons hem nu die punten van verschil eens nauwkeurig op te geven.

Antivoord. Om dit goed te doen zou men

3 ^ mnfitftn ma.lcfin

een vergeijj&vuu.o duuuw —** —-— van oud en nieuw Calvinisme en daaraan zit meer vast dan aan een artikel in de

Vragenbus.

Wij kunnen echter wel iets noemen.

Bekend is het verschil wat betreft de roeping der Overheid (art. 36 der Gereformeerde geloofsbelijdenis). Daarover zullen wij dus hier verder maar zwijgen.

Iets minder bekend, maar toch ook niet geheel onbekend is, dat Dr. A. Kuyper bezwaar had tegen wat de belijdenis leert omtrent de Kerk. De belijdenis sprak van een ware zichtbare Kerk en een valsche zichtbare Kerk. Met die laatste bedoelde zij de Roomsche Kerk. Dr. Kuyper daarentegen ontwikkelde de leer van de veel° .... i» t 't -± t _ - ir

vormigheia ot piurijormiieii aer acik. v<*u Christus. De ééne vorm was wel zuiverder dan de andere, maar 't waren toch alle openbaringen van de ware kerk. Door deze leer werd tweeërlei bereikt: le Rome werd gerehabiliteerd als ware Kerk van Christus, en 2e de afscheiding werd er meer verschoonlijlc door gemaakt. Immers bij de oude leer mocht men zich nooit van de Kerk afscheiden, vóór men wist dat zij niet meer de ware kerk mocht heeten, maar de valsche was geworden. Bij de nieuwe leer was afscheiding slechts een overstap van den eenen Kerkvorm naar den anderen.

Wij stippen hierbij slechts aan, dat deze leer van de pluriformiteit der Kerk rust op een andere leer van Dr. Kuyper, n.1. de leer van de pluriformiteit der waarheid. Maar dit is zoo een énorm stuk, dat wij het in dit vragenbusartikel niet verder kunnen bespreken.

Een belangrijke afwijking van het oude Calvinisme is ook de leer der gemeene gratie. Die naam is in de Gereformeerde theologie niet nieuw, want in elk Gereformeerd handboek voor geloofsleer zult gij óók iets vinden over de gemeene gratie of algemeene genade (bij de Engel-

schen heet 't de „common grace").

Maar wanneer gij nu aan het vergelijken gaat van de oude leer der algemeene genade met de nieuwe leer der gemeene gratie, dan bemerkt ge aanstonds, dat hier, onder een ouden naam, een leer wordt voorgedragen, die geheel nieuw mag heeten.

De oude leer der algemeene genade kwam hierop neer, dat God de Heere, ook aan degenen, die niet zalig worden, wanneer zij onder het Woord leven, somtijds toch een zekere algemeene verlichting geeft, waardoor zij de waarheid kennen en toéstemmen, de grove zonden mijden en uiterlijk geloovigenschijnen.Deze „genade gaat dus, evengoed als de particuliere genade over de dingen der zaligheid.

De nieuwe leer der gemeene gratie daarentegen komt hierop neer, dat God de

Heere, ook voor zijne geloovigen, iweeenta genade geeft; ten eerste een genade om

zalig te worden en ten twepue, u«uaaM, eene genade, die het natuurlijke leven mogelijk maakt. En dat nu het Woord des Heeren in volstrekten zin alleen van kracht is voor die dingen, die behooren tot het terrein van de zielezaligheid. Dit is een belangrijk punt van verschil. De Amerikaansche Gereformeerde Kerken worden op het

nncrpn blik biikans verscheurd door twist

tusschen de voorstanders van de oude leer der algemeene genade en de nieuwe leer, die dien naam draagt. Dr. Beets, een bekend Amerikaansch predikant, schreef onlangs: „onze Kerken zijn tegenwoordig, door dien strijd vóór en tegen de „gemeene gratie" een „boiling pot", een ziedende pot, gelijk."

Wij kunnen hier ook niet geheel zwijgen van de leer van den Doop der kleine kinderen, op grond van de onderstelling, dat zij zijn wedergeboren.

't Is waar, dat deze leer niet geheel en al nieuw Was onder de Gereformeerden. Bij de oorspronkelijke Gereformeerden vond men ook wel iets dergelijks. Toch kreeg die leer bij Dr. Kuyper een ander karakter, doordat hij eraan verbond een zekere zuinigheid met den kinderdoop, die de ouden nooit gekend hadden. De Doop diende nu om scheiding te maken, 't Was niet een teeken van de uitbreiding van Gods genade, maar van een beperken van de genade tot den kring der rechtgedoopten. Daarom mocht die Doop dan ook maar niet zoo

ruim worden toegediend als voorheen placht te geschieden. Deze leer had de strekking om het jeugdige geslacht in de Kerken der scheiding in den waan te brengen, dat zij, als vanzelfsprekend, het volk der wedergeborenen waren, en dat de anderen, Synodalen, Lutherschen enz., ook wel tot dat volk konden behooren, maar dat dat toch nog niet zoo vanzelf sprak.

Hoewel wij er geen aanspraak op maken

hier volledig te zijn, mogen wij hier toch ook niet geheel zwijgen van de leer der rechtvaardigmaking van eeuwigheid.

Elk goed gereformeerde, waaronder ook wij een plaatsje wenschen te mogen innemen, zal erkennen, dat de zaligheid der geloovigen wortelt in de eeuwige verkiezing der genade.

Evenwel, in de oude Gereformeerde leer had alles zijn eigen plaats.

Die van eeuwigheid verkoren zijn, worden in den tijd geroepen, uiterlijk door het Woord, innerlijk door den Geest des Heeren. Zoo komen zij tot kennis van zonde, worden schuldenaars voor God. Maar die God, die hen neerwerpt in het stof, trekt hen tegelijkertijd tot Jezus Christus. Zij bekeeren zich, gelooven in Zijn Naam, ter zaligheid. En nu vinden zij in Hem rechtvaardigmaking en heiligmaking.

De Gereformeerde leer wilde daarmede niet, (op Methodistische wijze) voorschrij¬

ven, dat tusschen elk van deze dingen eenige jaren, maanden, weken of dagen verloopen moesten, zoodat men zou kunnen zeggen: nu is die man of vrouw aan de roeping toe, en nu zijn ze bij het geloof, en nu bij de rechtvaardigmaking, en dan gaan ze beginnen met de heiligmaking. Neen, zoo Methodistisch was 't niet bedoeld. Maar toch wel zóó, dat de zondaar van nature alles wat ter zaligheid noodig is mist (hoewel hij dat zelf niet weet); dat hij het alleen vindt bij zijn Zaligmaker Jezus Christus, en dat hij het deelachtig wordt in den weg van het geloof, waardoor hij komt. met zijn ziel komt tot Christus, en het bij Hem zoekt en Hem aanneemt, en 't met Hem waagt en zich op Hem verlaat.

Zoo was, zeg ik, de oude leer.

Maar nu kwam, voor de rechtvaardigmaking door het geloof in de plaats, de leer van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid.

Het geheele proces van het verwerven van het heil in Christus werd nu teruggebracht tot de eeuwigheid, 't Ging geheel buiten des menöchen bewustzijn om. En het eenige wat in dit heden nog noodig was, was dit, dat die gerechtvaardigde, die reeds van eeuwigheid gerechtvaardigd was, tot besef kwam, dat hij dat was.

Een der heerlijkste dingen van het Christendom, het komen van den zondaar met zijn armoede tot een rijken Heiland, werd hier wel niet openlijk overbodig genoemd, maar het kreeg toch in de leer zijn eigen plaats niet meer. Het werd daarin overgeslagen en vervangen door iets anders. N.1. door het tot besef komen van te zijn een gerechtvaardigde van eeuwigheid, buiten den weg van een geloovig naderen tot den Zaligmaker.

sterfbed wij geen dienaren der Kerk zien verschijnen, maar wel één en andermaal een Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië.

In alles nu wat een mensch doet, komt, vaak meer dan hij zelf weet of wil, uit, wie hij is.

Zoo ook hier!

Toen Prof. Beets op sterven lag, liet hij den Utrechtschen Ds. Verhoef komen.

Prof. Gunning erkende, als Professor, altoos den predikant der gemeente als zijn herder en leeraar.

Maar Dr. Kuyper schijnt aan den ambtsdrager voor zichzelf zoo zeer geen behoefte te hebben gevoeld.

Ook daarin kwam zijn oude Independentistische trek weer boven.

En dus aan zijn sterfbed geen dienaar der Kerk, zelfs geen broeder in het ambt van Hoogleeraar in de theologie, maar wel hooge Christenstaatslieden.

Het sterven was niet het sterven van een Christelijk theoloog, maar Van een Christen staatsman.

De theoloog was geheel in den staatsman opgegaan.

Dat nu verklaart ons de geheele theologie van Dr. Kuyper!

't Was geen theologie des Woords.

Maar een theologie, die, misschien onbewust, hoofdzakelijk daartoe was gereed gemaakt, om voor ons Gereformeerde volk de staatkundige plannen van Dr. Kuyper aannemelijk te maken. En om ze in dien weg ten uitvoer te kunnen brengen.

N.B. Na dit schrijven lazen wij het woord van Prof. A. Pierson: „Dr. Kuyper's streven is bovenal een politiek streven."

C. A. L.

Voor catechisatiegebruik verscheen zoo juist van Ds. A. VERWAAL: „Geloof en Belijdenis". Zie advertentie in dit blad.

Hierbij zullen wij het nu maar laten voor ditmaal.

Misschien vindt inzender onze uiteenzetting wat kort, bovenal wat fragmentarisch en had hij liever alles bezien uit één gezichtspunt.

Dat willen wij nog pogen te doen, alhoewel het een gevaarlijk werk is.

Met belangstelling, en met eerbiedige aandoening vaak, hebben wij indertijd gelezen het mooie boekje van Mej. H. Kuyper over de laatste levensdagen van haar vader.

Maar onder hetgeen ons daarin in het

VJ.XVAVJ. llVVtVVil Vllk) UiUUIXlU JLLL UVU

bijzonder trof was ook dit, dat aan dat

CONFESSIONEELE VEREENIGING.

Provinciale Commissie „Friesland".

Het wordt hoogtijd, dat wij weder eens iets laten hooren; het is al meer dan drie maanden geleden, dat ik de laatste verantwoording verzond. Nu luidt ze aldus. Ontvangen voor de Provinciale Kas de contributie van de Afdeeling Burgwerd f 10.— en door M. d. G. te Spannum van de Vereeniging Filadelfia f 20.—. Ontvangen voor de Surh uister veenster heide voor de Evangelisatie van R. F. te Deinum nam. Evangelisatie f 10.—, Ds. J. H. te Ternaard uit de Kas Inw. Zending f 10.—, uit de Cat. bus f 5.—, O. S. d. V. te IJlst een kerkcollecte f 40.—, Ds. IJ. D. te Hoevelaken f 5.—, N. N. teEef 10.—, Ds. J. P. v. L. te Oudwoude nam. Kerkeraad f 10.—, van de Kerkeraad der Herv. Gem. Woudsend f 5.—, P. L. H. te Oosthem nam. Kerkvoogdij f 10.—, en S. d. B. te Oppenhuizen nam. Kerkvoogdij f 10.—.

Collecten bij spreekbeurten van den

Evangelist te Edens f 22.06, Spannum f 30.25, P. P. te Spannum 40 st., Terwoude

f 31.81, Koudum f 38.37, Heidenschap f 15.— en Workum f 25.—.

Nog ontvangen de vaste bijdragen van

de Kerkvoogdijen te Oosterend, Nijland en Surhuizum resp. f 75.—, f 50.— en f 25.—.

Bepaald voor de School niets.

De laatste bijdragen, die ik voor de

Evangelisatie vermeldde, zijn bijzonder

mooi, zulke gitten geven een vastheid van

inkomsten, die zeker gewenscht is. De in

dit en het vorige jaar rondgezonden cir¬

culaires hadden ook het doel zulke in¬

komsten te verkrijgen. Dat was niet geheel vergeefsch maar het kon, dunkt mij, anders. Mag ik langs dezen weg deze corporaties nog eens daaraan herinneren ?

Of heeft men bezwaar zich te verbinden met het oog op mogelijke veranderingen ? [kweet, dat er zoo zijn, en ik kan wel iets daarvoor voelen, maar dat bezwaar is gemakkelijk te ondervangen, men make het eenvoudig tot gewoonte jaarlijks een vrije gift te geven, waarmede men kan eindigen als het noodig blijkt. Zoo wordt hetzelfde bereikt en ik zal gaarne telkens opnieuw vragen. Kon langs dezen het benoodigde verzekerd worden dat zou prachtig zijn, maar ik vrees, dus blijf ik bij voortduring de Evangelisatie maar ook de School en de Kas aan aller belangstelling aanbevelen. Intusschen bleef de dankbetuiging geheel achterwege. Met hartelijken dank aan allen die het hunne hebben gedaan voor hetgeen ik boven mocht vermelden, sluit

de Penningm. der Prov. Comm. Friesland H. van den Bijtel, Herv. Pred. te Surhuizum.