gewezen op het verschil tusschen den vol gens hem, echten Antirevolutionair, Groen van Prinsterer, die er steeds den nadruk op heeft gelegd, dat wij, na het herstel van onze onafhankelijkheid in 1813, wel andere personen aan het roer hebben ge Tregen, maar dat het bleef een voortleven en -regeren uit de révolutiegeüachte, en die" daarom steeds eischte een Grondwetsherziening naar echte Antirevolutionaire' beginselen, en tusschen de latere Antirevolutionairen, zooals Dr. Kuyper b.v., die in zijn Program aanstonds uitsprak te willen uitgaan van de Grondwet van 1848, en die nooit van een Grondwetsherziening, zooals Groen die begeerde, heeft gerept.

Tem. tweede, zeiden wii, gelden zulke uit-

anrakfiii. als Hoedemaüer hier deed, in

volstrekten zin alleen voor dien tijd, waarin

zij gedaan zijn. Wij willen daarmee ihbh zep-een. dat Hoedemaker, als hij thans nog

leeiue, over de tegenwoordige Antirevo-

1 i ■' - - ^ r» I 1-1 1-7" 1—i int rv-nh nnkrvvi ml _

lutionauen on cuaa

ders zou hebben geoordeeld dan hij voorheen deed. Integendeel, wij meenen reden te hebben om te gelooven, dat in hoofd-

~ s. .. ï. • • i . , 1 /xv« ntrtiirii rri rrH li pt'Zftl tfie

zijn ooraeei nug ~

zou zijn. Alleen: het laat zich -denken, dat | op het oogenblik, toen Hoedemaker de bedoelde woorden sprak of schreef, zich iets bijzonders had voorgedaan en dat Hoedemaker toen in een uitbarsting van toorn zijn afkeuring heeft uitgesproken in woorden, die hij onder andere omstandigheden zóó, zonder meer, niet zou hebben gebruikt.

Wat nu de bedoeling van Hoedemakers woord aangaande de Christelijk-Historisehen aangaat, hij zelf heeft er geen verklaring van gegeven. En wij zuilen dus, om de bedoeling ervan te verstaan, moeten nagaan hoe Hoedemaker zich het verschil dacht tusschen Roomsch en echt-Protestantsch. En dat nu natuurlijk niet op elk punt, maar bepaaldelijk op het punt, dat " irari zooveel belang is.

dé verhouding van de Overheid tot God

en godsdienst en «er* ^

JNaar \v 11 uiu — v

Groen van Prinsteres geschrilten zooals b.v. diens „Ongeloof en revolutie meenen te mogen opmaken, dachten zij zich dit

verschil als volgt:

Volgens den Roomsche heelt uod zajn wil bekend gemaakt aan de Kerk. De wereldsche Overheid heeft uit zichzelf van dien wil geen kennis, maar leert haar

kennen van en door de Kerk.

On grond van deze voorstelling van

zaken waren er (zooals Groen bespreekt

in ziin Ongeloof en revolutie ) dan ook

onder dé Roomschen, die in het geheel

2een bezwaar hadden tegen de leer van de geen ue^ H dan het souverei-

° n^k maar onderworpen bleef aan de ^SkH^ing van den Paus en van

dV^lgensVSnKe0chten Gereformeerde daar'o r'Viriitus niet maar alleen het entegen, is aarde, maar ook,

Hoofd van Zijne Ker^p vaR de

evengoed en Diensvolgens zijn de

Koninge ^ /)verheden te beschouwen als wereldsche dienaressen des Heeren,

rechtstreeksere die voik het

die, met j ® zo0ver de Kerk het

wil, en niet omdat°* d Heere God

voorschrijft, maaiomdat de Woord

Sch«n X^cten Gereformeerd, »a^"hey ™

dus hierin: of de uvemoiu Woord

• i i n ■•i. flnr1 en aan Ziin wooia

? gebonden, dan of: «J ^leendoor een

Christelijke Aer« -- — beïllvloed

gers in aien gcc»" •• - ~Arct,e

dat zij Christelijk gaat regeeren Het; eerste was het Gereformeerde; het tweede het

Roomsche gevoelen Hoede_

, nu KOlZ de Christelijk Historimaker meende bij de on J ,

schen te hebben bespeurd, u«.« -j -- — r-i j; urn Ton p,n dus van geen

niet urertJiurixieuiu. wcuxv/x*, — ~

rechtstreeksche onderyorpenheiïva,ne

/-w als zoodanig, aan God en aan

UVBluciu.) ^

7iin Woord wilden weten. .

Zijn Wooi Hoedemaker met

anSs over dan hun standpunt aan te ... , i noa.m van Roomsch.

duiden met den hij kon bet6r

Misschien meent Evolutionair.

gesproken hebben van Hoedemaker

JJochnaar wij meenox», — - rtTTiriat de hier die laatste benaming niet, Révolutionairen, de echten nJ-, 3

/~k-r»riör»'\x^r\T»T\o-nViAirl der Over

uitii van cüii —

aan God en Zijn Woord wilden weten,

rtl^ia+pliik-Historisehen dat wei

W JJ 1 tic V-'AXi — 7 7- rv\

Wilden: alleen maar door bemiddeling van menschen. Juist daarin kwamen zij over-

een met de Roomsche.

—j;^a+i<T tan 't ziin, dat wii nog

^ ïcu UliUJ-VJiiw u-*-& . " ' r " ~

een weinig rondbladeren in Hoedemakers geschriften, om ons bovenstaand gevoelen te zien bevestigd.

In een brochure, gericht aan den lateren

leider" der Christelijk-Historische Unie, (Mr. Lohman), schreef Hoedemaker, reeds in 1887, als volgt:

„Uw stelling: „ue mvioeu, lu.cu ^ Christenen op de wetgeving en dientengevolge op de handelingen der Overheid uitoefenen, ziedaar de eenige gezonde verbinding tusschen Kerk en Staat, behelst voor mij, ingewikkeld, de ontkenning, dat Jezus Christus de Koning is van de koningen der aarde, de verloochening van de Gereformeerde belijdenis ais politiek, beginsel, enz.

Neen, ik vergeet niet het onderscheid, dat er bestaat tusschen het Rijk van den Vader en den Zoon. Maar ik ben geen Ariaan en geen Rationalist

Gii geeft ons Staatsleven met eens U ,IA "Natuurlijke godgeleerd-

ijrll ^etJJLu UAJ.O ~ —

de basis van de Natuurlijke godgeleerdheid (zooals Dr. Kuyper dee,lm zijn Program, aanteekening van de Red. Gerei. Kerk), maar laat alles ten slotte hangen van de stembus.

He heb een ander beginsel. En met dat beginsel sta ik desnoods alleen voor

Christelijke en onchristelijke overheden, niet om „als elk ander beschermingv an haar te vragen." Die kunnen zij mij desnoods onthouden! Maar om ais proleten onderwerping te eischen aan het Hoogste gezag-, te eischen, dat de Overheid zich «ion rlienst, van haar Heer.

gezag-, te eischen, dat de uven^u —stelle in den dienst van haar Heei. (Eene belijdenis? door Dr. P.J. Hoedemaker, biadz. 27.).

Zóó schreef Hoedemaker in 1887; dus vóór er nog van een Christelijk-Historische anr-Q irft-was Maar in ..De Volksbode ,

van 23 Mei 1903, kon Hoedemaker het feit vermelden, dat er tusschen Chris te ijk Historischen en Vrij-Antirevolutionairen (Lohmanianen) een Unie was gesloten.

In datzelfde nummer zet hij (om er de nieuwe partij aan te kunnen toetsen) nog eens duidelijk het verschil uiteen tusschen Révolutionaire en echt-Antirevolutionaire beginselen. Echter spreekt hij alsnog zijn oordeel over de pas tot stand gekomen

Unie niet uit. . 1AA.

"zon bet worden in lyU4,

■IVACfccuJL aiiiuvxu ~ ~ —

toen bij de Hooger Onderwijsdebatten in de Eerste en Tweede kamer, de beginselen moesten ter sprake komen, waaruit Antirévolutionairen en Christelijk-Historischen leefden.

Toen schreef H. onder meer (Volksbode van 22 Maart 1905):

„Rome ontkent dat aan de burgerlijke Overheid een zelfstandig oordeel

op godsdienstig en zeaeiijjs

komt.

De Overheid is voor haar alleen het werktuig, de gehoorzame dienares van rlA Kp.rk. Zii weet van theologie niets.

De Paus zegt haar hoe zij moet regeeren. Daarom kan Rome het met de Liberalen, met de Republikeinen, met de Neutraliteit best vinden. Beter dan met het beginsel van de Volksbode. Immers, aangezien de meerderheid der kiezers bepaalt in welke richting deze neutraliteit (die ondenkbaar is) zal worden gebruikt, laat de Moderne Staat haar (Rome) geheel vrij hare macht te laten gelden..

En dan verder: „Dit is ook het eigen beginsel van Dr. Kuyper."

Daarna, iets lager: „Het antirevolutionaire staatsrecht is eerst Paganistisch en daarna Roomsch."

Paganistisch, omdat het de Overheid een

zelfstandigheidsoordeel in godsdienstige aangelegenheid ontzegt, en Roomsch omdat het dit beginsel) van een op godsdien-

nipt, aan Gods Woord maar

UIV vcuivu. " — *J\

aan de meerderheid gebonden Overheid)

gebruikt om hare bijzondere kerkelijke

-i i 7 X „ J />" y-i/vi nnr1 ' '

doeieinutn w www. T7 ^ /Inn "n C\Ct ip.ts la^er:

i^II U.CU1J., xwg, —— o ,

„De Heer de Savornin Lohman gaat

nóg verder iinJss.

Ons dunkt: nu vatten wij Hoedemakers

L « J /\/->1 in /Y

UtJUUClXlig. .

Hoedemaker eischte, een uverneid, zeu-

standig aan God, en z,ijn woord onaex

worpen. , ,, „

Pr*rimönliftn erkenden zulk een Over-

heid niet. Zij eischten een Overheid, onder:

worpen aan den Taus. uaarom kuuubu *\i zich neerleggen bij een zoogenaamd neutrale Overheid, als die dan maar door den wil

der meerderheid, naar hun pijpen aam,te.

En daarin nu waren (naar Hoedemaüer b

diagnose) de Chnsteiijk-Historiscneii

Roomsch. .

Zij zochten wel een „Christelijke Over¬

heid" maar een Uverneid, die niet oij neu

licht van Gods Woord, maar bij dat van de Christelijke kiezers dejdingen zou bezien.

Dat nu was volgens Hoedemaker revolutionair-Roomsch.

En het zou moeten leiden tot bevoor-rran T?,omft. C. A. L.

r.nNPESSIONEELE VEREENIGING.

Woensdag 17 September te Leeuwarden.

Lest heugt best," maar wemeenen, zonder vrees voor tegenspraak te mogen constateeren, dat we nog nimmer een zoo

druk bezochte vergadering hadden. Reeds bij den aanvang waren de drie zalen geheel bezet en we gelooven, dat aan 't einde allen dankbaar en voldaan huiswaarts gingen: 't was een welgeslaagde dag. Nadat van Psalm 103 : 1 en 2 gezongen waren, ging de Voorz. Ds. J. Hoekstra van Ternaard voor in gebed, waarop hij na een korte welkomstgroet het woord gaf aan Ds. de Wilde van Koudum, voor den bidstond, waarmee deze vergadering steeds wordt ingeleid en gewijd. Spreker las eerst uit de Klaagliederen van Jeremia van Hoofdstuk 3 : 22—42, waarvan Z. Eerw. de laatste drie verzen als onderwerp koos.

Jeremia, een der Ö. T. martelaren werd door God als boetprediker gezonden toen

Israëls volksbestaan ten einde liep. v^ods oordeelen, zoowel stoffelijk als geestelijk, waren reeds bezig zich te voltrekken. Het volk was uiteengerukt. Jeruzalems stad en tempelleden reeds door de schendende hand van den vijand verwoest, Gods brandende toorn werd gevoeld; maar helaas eigen

schuld niet gezien en daarom ook uoos woord, door J eremiagebracht, niet gehoord. Hij wijst hen op de zonde, ook zijn eigen zonde, daar hij zich één voelt met zijn voik, als oorzaak van de ellende, maar 't volk

voelt de schuld niet en iaat hem alleen staan en beantwoordt zijn roepstem tot schuldbelijdenis en bekeering met bitsen hoon en werpt hem in een kuil.

De mensch wil van schuld niet weten; ieder schuift ze van zich af, ook al zit hij midden in de ellende. Vandaar Jeremia s

woord: „ Wat klaagt dan een levena mensen, een ieder klage vanwege zijne zonde."

Een levend mensch is gewoonlijk ook een lijdend en daardoor een klagend mensch; maar er is tweeërlei klagen: een zondig en ongeoorloofd klagen, dat tot murmureeren leidt en een geoorloofd klagen, dat tot

gebed dringt.

Het ongeoorloofd klagen is zeer algemeen en waarom ? W*aarom klaagt een levend i Ts het niet gewoonliik over de

gevolgen dep zonde instee van over de zonde zelf? Zoo deed Israël en zoo doen Trrii Ta rlit, klacen niet een bedekt onstaan

V» JJ • —1 O -1-

tegen God ? Wij werpen 't dan op de omstandigheden; — maar wie beschikte zei Of op de menschen; maar — wie leidde ze ?

Wat wordt er ook niet geklaagd over den toestand der Kerk, bepaaldelijk ook van onze Herv. Kerk; en zeer zeker is daarin veel beklaeenswaardiers. maar hoe

o O '

weinigen gevoelen dat inderdaad ? Als

men m eigen gemeente maar een goed en liefst welsprekend Conf. predikant heeft rlan vind fin vfilen bet, allanp iïoed en 't

leven in de ballincschaD allencs draeeliik.

o X O cj

T-r i j jjI l • .

±iet moet nog tot nen doordringen aa^ 't on kerkeliik erf toch zoo niet mag voort-

x «» w

gaan, zij worden wel geslagen maar voelen

• • .1 i l .1 _ T • .. U

geen pijn, en onaer ae Kjiagenaen is t vaak zoo, dat ze wel pijn maar geen schuld gevoelen. Een levend mensch die klaagt,

1 • .. 1 . ij.

is een zondig mensen en daarom wordt

alles, waar hij mzit aan lijden en rampen onderhevig en hoe meer die mensch zondige en eigengerechtige wegen bewandelt des te meer loopt het mis met alles waarvan

hij deel uitmaakt, hetzij gezin, kerk of staat. Daarom: de zonden der kerk zijn onze zonden, hare gebreken zijn de onze. De rij van rampen en tegenspoeden in de Kerk, loopt evenwijdig met die van onze fouten en zonden en daarom is 't klagen erover niet alleen vruchteloos, maar ook ongeoorloofd, wijl het een aanklagen is

rv . 1 i , rï" li'

van uoa, een opstaan tegen zujnegerecnugheid. Want als lijden en tegenspoed niet is om der zonde wil, waarom is het dan? Dan zijn er voor 't verstand maar twee mogelijkheden: of God moet lust hebben in plagen, of Hij moet niet bij machte zijn 't te keeren.

Er is echter nog een derde mogelijkheid, waarop de Heilige Schrift wijst, namelijk de rechtvaardigheid Gods. Dit zien we bij 't doorzoeken en onderzoeken van

eicen wpomi waarhii nti'/c afrlwalincr van

God openbaar wordt en 't blijkt, dat we

nouvast meenden te vinden m eigen partij

_ ü .. • _ 1 j •

ui rxcntmg.

En als we zoo komen tot besef van onze armoede en schuld, dan zien we Gods oordeelen ook met een ander oog, zoodat we daarvoor kunnen danken zelfs, terwijl we onszelf dan moeten aanklagen bij God, wecens onze koudheid en onbeslistheid

en geestelijke hoogmoed. Dan leert men

verstaan: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn, dat i /'n(■ h/irrnharti.nhp(]ofn nppfv). einde hehhen."

Vplpin Kficrcrfvri dat dp. kprk karakterloos

is; als dat zoo is, dan is het omdat de leden karaktprlnns d i hp.liidpnisloos ziin: of

het moest een bewijs van karakter zijn

er geen bepaalde belijdenis op na te nouden. Karakteristiek is dat zeer zeker. Wii kun¬

nen wel heel gemakkelijk de schuld van ons afschuiven en onszelf een brevet van getrouwheid uitreiken omdat wij gebleven vün tnpn anderpn hefinennffen.

Waarom ziin we niet heengegaan? Was

't om Gods wil of eigenwil, of misschien

wel eigenbelang?

Zijn we waarlijk getrouw in ons uenjueii en leven, in ons gebed en ons offer ? Is lipt, ons werkeliik om Gods waarheid te

doen? Ook als die ons vernedert en ver¬

oordeelt? Belangstelling in en t beluistofin van d e waarheid is nog geen ge¬

trouwheid en geeft nog geen vrede met

wat (jrod over ons brengt, wat net ook /.ij.

Zijn we bereid dat te aanvaarden? Hebben we den moed afstand te doen van eigen wijsheid en eigen steunsels. Ziet, ais wij daartoe komen, dan zullen we ook onze schuld zien en in plaats van anderen ons zelf veroordeelen. En 't geloof in Gods trouw, die niet laat varen het werk Zijner handen, zal ons dan sterken om zijn weg, den kruisweg, maar ook den weg der verlossing te gaan, en ons door Hem te laten leiden. Dan zullen we hoe langer hoe meer tot besef komen van kerkelijke eerzucht, kerkelijke hoogmoed en kerkelijke vormendienst, en we zullen klagen, ja, maar 't zal zijn een aanklagen van ons zelf, èen

klagen over onze zonde. Maar uit dat klagen zal voorspruiten de bede om genade en ontferming en de vrucht van 't ootmoedig gebed zal wezen, dat men hope en stille zij, wachtende op het heil des Heeren. Dan vragen wij niet waarom Hij ons slaat maar waarom Hij ons spaart en roemen in Zijn gunst. Waar 't zoo wordt, daar is verwachting; want niet wij, noch de Kerk, maar God moet 't doen, 't zij door of zonder ons, maar veelal heel anders dan wij denken. De Kerk is er nog, omdat Hij de getrouwe is; zij is nog voor velen ten zegen,

i - -l TT" j, ryr* TT • l • r\ x

Oma.au nij met ^ijii -ntJiiigexi nug 111

haar werkt. En de opstanding van Jezus Christus uit de dooden waarborgt ons, dat we zelfs 't menschelijk onmogelijke van Zijne trouw mogen verwachten.

Nadat de Spreker was voorgegaan in gebed, werd van Psalm 43 vers 3 en 4 gezongen en een collecte gehouden, die ruim f 162 opbracht.

Het was een mooi begin. G.

LEESTAFEL.

Ds. A. Verwaal, Geloof en Belijdenis. H.Veenman en Zonen, Wageningen. Prijs f 0.50, 88 bladzijden. (Aan bevoegde adressen wordt op aanvraag een exemplaar ter kennismaking gezonden).

Dit is een zeer uitnemende handleiding bij het catechetisch onderwijs, die we ons haasten aan te kondigen met het oog op de pas weer begonnen catechisaties, geschikt voor da oudste catechisanten en hen. die voor beliidenis leeren. Het is de

tweede, maar geheel omgewerkte druk van

<-1a ri Avrf citrfo /*on ' ' 1—1 nf Viörl nöl'f. (1 o tl

UOllJUVlilO V . XXVJ l UUUVJVji V U.UIJ1

ook zeer bepaald voor te bereiden voor de belijdenis. Het is o.i. veel beter dan de eerste, omdat het zich nu geheel aansluit

tr « n ■ ___ /~i ..j . .1. TT„j.

Q.ci.T» k nart. rionnri.m ri r n.T.Dr.nii.sinm.ii.si ni-»i.

rlna Viool nmorl Annvwrinai rrAVirnilrf, wnrrlftTl

<.1 UW iiVVi 0VVU, Il/M/M/Ul/ WO.

Bij de antwoorden staan belangrijke aanteekeningen, waardoor het geheel een soort leesboekje is geworden, waaraan men ook later, nadat men belijdenis deed, nog veel kan hebben.

Een voordeel van dit boekje is ook, dat hier op de Roomsche leer meer dan anders wordt ingegaan, terwijl zij tevens met de H. S. wordt weerlegd. In onzen tijd geen overbodige weelde, terwijl daardoor \ tevens de diepte en heerlijkheid der bijbelsche, gereformeerde leer te helrlprrler uitkomt Ook wiist Ds. V. telkens

op verschillende tijdstroomingen en sekten.

-i -i ... i /~*i . IJl i

Z,oo b.v. bij de leer van u-od wordt Kort pn dnidpliik orpsnroken over Dolvtheisme.

^ -y~ J.- - J. ^ ,

nantbeisme. deisme. atheïsme, evolutie¬

leer, materialisme en de leer van „toeval"

en „noodlot '. Ds. V. weet dikwijls een keurige, korte en duidelijke formaleering

-i r~Ê • O 1 TT -l

te vinden. 400 trol ons o.v. vr. 1 van

hoofdstuk 5, die we tevens als proeve hier afschrijven: „Staan de Belijdenisschriften

1 o , 1 TT n 1 'Cl. O T"v _ T> _ 1 • • •

Doven 01 naast) ae Jti. ocnriiD * jjg x>eiijaenioschriften staan niet boven en ook niet naast, maar onder de H. S. De H. S. is de eenige regel voor geloof en leven, voor belijdenis en wandel. Alleen de H. Schrift, inzonderheid haar levend middelpunt Jezus Christus, Die in het gewaad der H. S. tot ons komt,

is de onvervreemdbare grondslag der

Ti- i 11 nr lilj 11 "li O 1

JverK. ivien gevoelt net, eiK woord neeit hier beteekenis. In dit ééne antwoord ligt

o t 1 j . 1 • 1 ♦

ae stol voor een neei caiecnisaneuur.

We bevelen daarom dit boekje met warmte aan. Men late eens een gratis exemplaar ter

KennismaKing icomen en neme eena ue

proef met een catechisatie dezen winter. Ik ben van plan dit zelf ook te doen met mijne oudere catechisanten (bij wijze van leesboekje naast Kort Begrip en Cat.).

Het is zoowel voor de dorpen ais voor de steden geschikt, daar het zoo7bijzonder helder en onderhoudend geschreven is, blijkbaar door een kundig catecheet, die zijn werk met veel liefde verricht, 't Is goed, dat we dit mooie hulpmiddel hebben, want de catechisatie is een der voornaamste middelen om onze Kerk te bouwen, in cmzen tijd noodiger dan ooit. A. P. J. Kromsigt.