Bijblad van

Oe Bereforieerde Kerk

van Donderdag 27 Maart 1830

GIJ ZULT NIET DOODSLAAN.

't Is al een paar jaar geleden, dat ik, bij mijn wekelijkschen rondgang door het Binnengasthuis te Amsterdam, naast het bed van een aller beklagenswaardigst mensch kwam te staan. Zijn hoofd en gezicht waren vrijwel geheel omzwachteld; nog ternauwernood kon ik iets van neus en mond ontdekken. Deze man had beproefd zich met een schot in den slaap van het leven te berooven; hij had zijn doel gemist; helaas! hij had zichzelven blind geschoten. Hier lag hij dan in zijn ellende vóór mij. En dat was niet alleen lichamelijke ellende. Ongelukkige!

Ach, zoo zijn er tegenwoordig velen: en bij de meesten lukt liet heel wat beter dan bij hem van wien ik boven sprak. Telkens weer worden we opgeschrikt door de jobstijding, dat iemand er ,,een eind aan maakte". Zou het inderdaad het einde zijn?

Men houdt er statistieken van den zelfmoord op na; en ze zijn niet vleiend voor onzen tijd. Men weet niet meer, dat de goddelijke mond het: gij zult niet doodslaan, uitsprak; tenminste men gelooft het niet meer. Men is weer evenver als de Romeinen in de dagen van het verval van het keizerrijk. Toen heette het: exitus patet, d.w.z. de deur staat open. In onze dagen schijnt de deur opnieuw open te staan; en bevalt het gezelschap, waarin men zich bevindt, niet langer, wordt het ondragelijk, dan gaat men heen. Met een studententerm zou men kunnen zeggen: men knijpt uit.

Ik las bijv., dat er te Berlijn elke vijf uur

een zellmoord wordt gepleegd. Dat de Sovjet-bladen van Rusland geregeld lijsten van zelfmoorden publiceeren met vermelding van naam en leeftijd; meer dan drievierde zijn nog jeugdige personen. In 1928 beroofden 3458 mannen en vrouwen in Engeland zich van het leven. Het is dus niet alleen Monte Carlo, dat berucht is om zijn zelfmoorden. Het schijnt, dat de neiging tot zelfmoord en het aantal zelfmoorden op een schrikbarende wijze toeneemt. Inderdaad, geen bewijs van goed gedrag voor de beschaafde, toonaangevende volkeren der wereld.

Hoe komt het toch, dat meer dan één uitkomst denkt te vinden bij den giftbeker, of door het pistool, of de gaskraan, of in het water ? Wat zit er achter ?

Laat ik op den voorgrond stellen, dat niet ieder geval op dezelfde wijze beoordeeld worden mag.

We staan hier meer menigmaal tegenover een medisch probleem. We kennen de gevallen misschien zelve ook, waarin een mensch zich tegen zichzelven keerde, zonder dat hij er ten volle, of ook zelfs maar ten deele verantwoordelijk voor kon worden gesteld. Zwaarmoedigheid, als een ziekte, psychisch maar ook physisch, drukkende op den mensch, kan hem tot het uiterste drijven en als het ware jagen in de doodsrivier.

Heel anders bijv. dan bij Judas, die, o ja, ook door zwaarmoedigheid, door radeloosheid werd voortgezweept en 't eindelijk zocht in den dood; bij Judas was evenwel het folterend geweten de zweep, die hem niet meer met rust liet.

PASTORALE ERVARINGEN.

I.

Daartoe door de redactie uitgenoodigd — voor het vereerende waarvan we al dadelijk onzen dank betuigen — zetten we ons om, onder dit opschrift, nu en, zoo het zijn kon, later nog wel eens weer, iets te vertellen van onze ervaringen, opgedaan in onze meer dan veertigjarige Evangeliebediening. Dit heeft voor ons het aantrekkelijke, wat vertellen uit eigen verleden altijd heeft voor ouderen van dagen, die immers veel meer in dat verleden dan in de dingen van het heden leven, ook al verliezen ze laatstgenoemde niet geheel uit het oog.

En daarbij komt, dat, wie zoolang het voorrecht mocht hebben in het Evangelie te dienen, niet alleen zich het verkondigde herinnert, maar ook en als vanzelf daarbij de toepassing gedenkt, al weer niet alleen, zooals die behoorde te wezen, maar ook zooals die was, wat lang niet altijd hetzelfde is. En nauw daaraan verbonden is een andere gedachte, die van het zaaien aan alle wateren en nog weer een andere, die aan een te verwachten zegen, immers, als de vrucht van het niet ledig weerkeerende geoogst mag worden. Zoodat er dan — als we zeiden — voor ons veel dat bekoort, ligt in die uitnoodiging en het voldoen

En zoo is het in de meeste gevallen.

De daad kan echter geschieden in een oogenblik van innerlijke storingen. Hier valt voor den mensch niets te oordeelen. Hier leggen wij de hand op den mond en laten het oordeel over den ongelukkige over aan Hem, die zegt: Mij komt de wrake toe. Maar al te licht spreken sommigen het oordeel der verdoemenis uit. Zij weten niet

wat zij doen. Zij weten niet wat de verdoemenis is.

Dus, deze gevallen van zelfmoord laten wij buiten beschouwing.

Maar er zijn zoovele andere, waarin men den dood boven het leven verkiest om aan den levensstriid, aan schulden of aan schan¬

de te ontkomen.Exitus patet! De deur staat open. Alsof de mogelijkheid niet bestond, dat wat aan de andere zijde van de deur wacht, nog niet erger is dan schuld en schande! Alsof de goddelijke openbaring niet alleen van de mogelijkheid, maar ook van de zekerheid daarvan gewaagde!

Beroepszorgen, zegt men, zijn oorzaak van de talrijke zelfmoorden in de beschaafde wereld. De drukkende lasten van het leven, de maatschappelijke noodtoestand, geboren uit den wereldkrijg, krijgen de schuld van dezen misstand.

'k Zal niet ontkennen, dat ze een rol spelen in deze nieuwe epidemie, die juist onder de beschaafde volken van ons werelddeel de meeste slachtoffers telt. Maar tegelijkertijd rijst de vraag bij mij op, of de geestelijke noodtoestand, voornamelijk in onze groote beschavingscentra waar toch de meeste zelfmoorden voorvallen, een niet veel grooter aandeel heeft aan het ongeluk dezer menschen ?

Zou de groeiende neiging om ,,de deur uit te gaan", gelijk de Romeinen 't vergoelijkend uitdrukken, niet gelijken tred

nouden met net vernauwen en verdwijnen, al meer en meer, van het geloof ?

De beoefenaren van de godsdienstgeschiedenis leeren ons, wat beroemde ontdekkingsreizigers tevoren al hebben mede¬

gedeeld van hun ontdekkingstochten, dat er nl. geen volk zonder godsdienst is. „Waar menschen wonen, spreekt men; waar gesproken wordt, gelooft men," zegt Hellwald.

Maar onze moderne wereld heeft zich een tijdlang ingespannen om te bewijzen dat God niet bestaat. Of van God een idee, een pantheïstisch begrip, een wordend iets te maken, dat op 't nauwste afhankelijk is van de ontwikkeling der wereld en van den mensch; en dus, in laatster instantie, afhankelijk van den mensch.

Dan is 't geen wonder, wanneer de filosofie het recht op zelfmoord prediken gaat en redeneert, zooals Lagarde: „Wilde ik geboren zijn ? Dat werd mij niet gevraagd. Dus heb ik ook het recht mijzelf te dooden, ongevraagd." En bij de filosofie voegt zich de kunst; de letterkundige gaat den dood verheerlijken: „De hoogste stijging der ziel ligt in den dood; want in het aardsche leven kan zij zich niet volledig ontplooien. Wij weten niet, waar we vandaan komen; wij weten ook niet wat er na den dood is. Maar de dood zelf is iets natuurlijks, als vanzelfsprekend."

Indien nu filosofie en letterkunde een verbond sluiten om de souvereiniteit van

den mensch, in leven en in sterven, der menschheid voor te houden, heeft niemand zich meer te verbazen, wanneer een twintigjarige, gelijk ik las, zich den slagader opent en de volgende woorden achterlaat: „Treur niet over mij. Ik weet wat ik doe. De oorzaak van mijn zelfmoord is mijn wereld-

daaraan.

Wat evenwel niet zeggen wil, dat er ook hier geen keerzijde is.

Ja, want het veld is zoo groot.

Er moet een tijd geweest zijn, dat herders en leeraars der gemeente zich bepaalden bij en zich alleen wijdden aan hun eigenlijken arbeid in de gemeente een tijd, waariu ook niemand er aan dacht iets anders of iets meer van hen te verwachten.

Dat deze dingen niet dezelfde gebleven zijn, weet ieder.

Het is een vrij lange lijst, die te vormen ware van al wat, behalve en naast zijn hoofdzakelijken geestelijken arbeid in de eigen gemeente, geacht wordt op den weg en voor rekening, in de eerste plaats, van den Evangeliedienaar te liggen, zoodat men iets vanzelfsprekends doet met, ten behoeve daarvan, zijn raad in te roepen, zijn medewerking, te verzoeken, zijn voorgaan te veronderstellen en op zijn tijd en op zijn gaven beslag te leggen.

En zoo zal hij zich op menig nevengebied bewegen en ook, terwijl hij daarmede bezig is, zijn ervaringen opdoen en vermeerderen, waarvan hij dan later, in een geval als het onze, vertellen kan.

Wat stellig heel nuttig en leerrijk kan zijn, maar waarbij de verteller heel sterk gevaar loopt in het bekende gebrek van oudere menschen te vervallen, die, om

beschouwing."

Daar hebt gij het!

De wereldbeschouwing!

Laten maatschappelijke toestanden en droevige zenuwstoringen een rol spelen in het pijnlijke tooneel, dat ons hier bezig houdt. De hoofdrol spelen zij niet. Die is aan de wereldbeschouwing toebedeeld.

De goddeloozen, d.w.z. die geen God kennen noch erkennen, hebben vele smarten. Zij hebben smart op smart te vreezen. Eerst de verschrikking van schuld en schande. Dan de verschrikking, alleen de lasten te moeten dragen. Dan de verschrikking er een eind aan te willen maken en toch nog door het geweten teruggehouden te worden. Dan de verschrikking van het tuimelen in den afgrond. En dan .... de verschrikking, dat men zichzelven misleid heeft. Ach ja, de deur stond open. Maar ze gaf geen toegang tot het niet of tot een eeuwige rust. Integendeel, ze leidde binnen in nieuwe smarten, ongekende smarten, altijddurende smarten, de buitenste duisternis.

Dat is de ellende, dat men in onze dagen,

met al zijn speculatieve bekwaamheden, het weet klaar te spelen van den zelfmoord een „vrijen dood" te maken.

Eerst maakte men zich los van Gods Woord.

Toen van Gods wet. Dus ook van het zesde gebod: Gij zult niet doodslaan.

En toen men op dat punt eenmaal was aangeland, werd men vrij, heerlijk vrij. De souvereine mensch dook naar boven, door geen wet en geen evangelie meer gebonden.

Zichzelf een norm!

Och, dan is het natuurlijk maar ééne schrede om te zeggen, dat niemand vroeg of ik in het leven wou komen; en dus ook niemand het recht heeft te vragen waarom ik het leven weer verlaat. Dan moet natuurlijk het woord „moord", dat het wederrechtelijke, het gewelddadige, het misdadige aanduidt, wijken; en daarvoor in de plaats

Komt dan de „vrije dood . Wie zegt er: Gij zult niet doodslaan? Als Gód het niet zegt, dan zegge de mensch het in elk geval niet. De mensch is meester over leven en dood. De deur staat open.

Gij bemerkt, van de Christelijke levensbeschouwing zijn wij aangekomen bij het barre heidendom. En van een eigenmachtige, gruwelijke vernietiging van het leven, dat niet het onze was, maar ons door onzen Maker geschonken en voor een tijd lang toevertrouwd werd, wil men niet weten; integendeel, de „vrije dood" is zedelijk volkomen geoorloofd.

Dit zijn treurige dingen.

Maar het is de naakte werkelijkheid.

Dat God de Heere er is, dat Hij leven en dood gebiedt, dat ons leven een gave van Hem is, wordt in breede kringen van de maatschappij, onder hoog en laag, niet meer

erkend. V andaar de tranen! Wie ttod verlaat, heeft smart op smart te vreezen. Dan dient zich onder de volksrampen ook aan, wat men noemt een zelfmoord-epidemie. Immers, de ondervinding heeft aangetoond, dat zelfmoord juist daar het minst gepleegd wordt, waar de vreeze Gods nog over hart en geweten heerscht.

Onder de nieuwere schilders wordt Vincent van Gogh zeer gezocht. Ik heb wel eens aangaande hem gelezen, dat hij een domineeszoon Was. Het ambt van zijn vader en misschien ook zijn opvoeding thuis heeft in ieder geval bii hem nog nagewerkt,

toen hij een stilleven op doek bracht, waar we het Boek der boeken, de Bijbel, met machtige aanwezigheid zien heerschen over het gele bandje van een Franschen roman,

misverstand te vermijden en toch vooral duidelijk te zijn, erg in den breede hun stof uitspinnen en daardoor langwijlig worden, zonder het te willen.

En dan is er een ander gevaar, dat evenmin mag worden vergeten.

Vanzelf moet de verteller eerlijk zijn, maar.... dan is het niet allemaal even nooi en prijzenswaardig, wat hij heeft te verhalen.

En het is bekend, hoe een mensch, met pleizier, een portret van zichzelven ziet en voor het maken er van ook wel wil betalen, mits het zijn uiterlijk geldt, maar het nietgeflatteerde beeld van het innerlijk en van hetgeen eventueel van dat innerlijk naar buiten komt, wordt minder op prijs gesteld.

Dat hebben niet weinigen ervaren.

In de werken van den ouden Heer Smits ontmoet de lezer vele treffend geteekende portretten, maar, reeds bij de uitgave er van, lang geleden, las menigeen ze liever niet, omdat ze zoovele „prikkelen en nagelen" bevatten. En Ouida was indertijd een beroemde schrijfster, maar zij bedierf het met bet teekenen van het luxe-winterleven in Florence (In a winter city) en de portretten in de Pastorie van Mastland bekeken velen niet bepaald met een welwillend vriendelijk oog.

En, wat veel erger is, daar zijn gedeelten

waarop men den naam leest van Emile Zola en den titel LaJoie de Vivre (d.i. de vreugd van te leven). Hier leert de ultra-moderne kunstenaar door de symboliek van dit schilderij iets, ja veel aan de ultra-moderne menschen dezer twintigste eeuw.

Wat ? ggï

De vreugde van te leven.

Niet de naturalistische romans van een Zola, maar het Boek der goddelijke heilsopenbaring zegt ons wat de kunst is om te leven en het leven te genieten; of, zooals onze Catechismus het uitdrukt, welgetroost te leven en te sterven.

Dan mag men het zwaar in dit leven hebben, zóó zwaar, dat het wel schijnt alsof men in een mortier door Gods almachtige handen stukgestooten wordt; maar Zijn post verlaten, dat niet! Men vreest den sprong in het donker; want men gelooft, men weet dat het geen sprong in de vergetelheid, geen sprong naar de eeuwige rust is, maar een sprong die onmiddellijk brengt in de tegenwoordigheid van den goddelijken Rechter.

De tegenwoordige wereld is zóó ver weggedwaald, in de duisternis van eigen rede en eigen filosofie, dat zij meent „zich eervol aan de schande te kunnen onttrekken '; ja, soms den zelfmoord verheerlijkt als een daad van heroisme. Zal zij van dien weg terugkeeren en op hare schreden terug komen, dan staat maar één weg open.

Dat is, dat zij de vreeze des Heeren weer leert.

Dat zij zich onder het gebod des Heeren weer buigt.

Dat zij het goddelijke Woord aanneemt en heerschen laat over al de wijsheid, die romanschrijvers, kunstenaars en wijsgeeren beweegt het goddelijke Woord door rnenschelijke inzettingen op zij te schuiven. Amsterdam. H. Bakker.

DE NEMESIS DER HISTORIE.

Onze lezer weet hoe van onzen kant sindjaar en dag is geprotesteerd tegen het ons recht, der Hervormde Kerk van Nederland aangedaan in 1816 en hoe wij steeds trachtten aan te toonen hoe die Kerk, tot schade van het gehééle volk, dientengevolge verhinderd werd en tot op dezen dag verhinderd wordt om als kerk van Christus te leven.

Vandaar ons roepen om reorganisatie; tot behoud van Kerk en volk beide.

Daaraan wilden echter velen, juist vooraanstaanden in onze Kerk, niet aan.

De Synode wilde er niet aan.

En vele nieuw-Ethischen, de Professoren Obbink en Brouwer in het voorste gelid, wilden er niet aan.

En men schreef ons allerlei berispelijke motieven toe.

Da één sprak van repristinatiezucht.

Da ander van onze lust om maar links en rechts allen, die van onze gevoelens afweken, de kerk uit te werpen.

Enzoovoort, enzoovoort,

En Dr. de Visser, in zijn boek over Kerk

en Staat, hield nog maar vol, dat koning Willem I tot zijn daad volkomen bevoegd was geweest.

Maar wat gebeurde nu juist een dezer dagen ?

Zooals de lezer weet heeft de daad van Koning Willem I, die de Kerk onder de Liberale curateele van Besturen zette, indirect ertoe medegewerkt, dat omstreeks 1830 vele aan de oude belijdenis gehechte leden onzer Kerk apart begonnen te ver¬

in Gods Woord, die menigeen een plaats weigerde in zijn bloemlezing uit de H. Schrift, die men zoo geneigd is voor het geheele werk uit te geven.

Om maar niet meer te noemen.

En toch staat er in datzelfde Woord van God iets van het „slaan van den rechtvaardige, dat olie op het hoofd" zou zijn.

Of we dan voornemens zijn bij voorkeur, naar beschuldigende en bestraffende ervaringen uit onze herinnering te grijpen?

Och neen! Niemand make zich daarvoor bezorgd.

Maar, als zij zich voordoen, gunne men ons de vrijheid, ze niet te verzwijgen en zij de vrucht: verootmoediging, omdat het doel immers allerminst is te prikkelen. Want — weet U! — niet alleen ons leven is gecompliceerd, maar ook ons hart, aangezien het arglistig is, meer dan eenig ding, wat nog al wat zegt en ook veel verklaart, al verschoont het niet en zoo staan ook ervaringen vanzelf in dit teeken en kan dit niet voorbijgezien worden, als men althans niet opzettelijk eenzijdig wil zijn.

A. H. v. E. v. H.