*

de Kerk haar mond zou worden teruggegeven, dat daardoor de Kerk zou worden een belijdende Kerk en dat het dan ten slotte in zulk een Kerk wel eens zou kunnen komen tot leertucht. Vooral dit laatste werd in allerlei vorm en op allerlei wijze tot vermoeiens toe gebruikt als een argument tegen reorganisatie. Men lette niet op wat de Commissie zelf in het Bapport (blz. 67) over de leertuchtparagraaf gezegd had, nl. dat deze paragraaf zonder schade uit het Rapport zelf kon worden uitgelicht. *) Ook vroeg men niet naar het karakter van Protestantsche leertucht in onderscheiding b.v. van Boomsche leertucht. En allerminst vroeg men, helaas, of zulk een belijdende Kerk met de mogelijkheid van Protestantsche leertucht soms door de Schrift zelve geëischt werd. Men zeide eenvoudig: geen leertucht en dus ook geen belijdende Kerk. Alles moet eenvoudig blijven, zooals het is, d.w.z. onze Kerk moet blijven een kerk van elk wat wils, ja-en-neen-kerk, zooals zij thans praktisch is. En dat waarom? Een redelijk argument kon daarvoor niet worden bijgebracht. Dat blijkt duidelijk voor ieder, die de discussies leest. In laatster instantie was dus de reden eenvoudig: omdat wij het zoo willen. Zooals de Romeinen zeiden: „Stat pro ratione voluntas" („voor een redelijken grond staat hier de wil"). Ontzettend als men gevoelt de diepere beteekenis van dit alles in verband met het reeds aangehaalde woord des Heeren: „Wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is."

V. Wat nu?

Zoo komen wij dan ten slotte tot de vraag: Wat staat ons thans te doen ?

1) Vg. wat Ds. Te Winkel aanstonds ter Synode opmerkte. (Hand., blz. 20.)