DE POLYCHROMIE DER MIDDELEEUWSE BEELDEN DOOR M. J. SCHRETLEN

Langzaam maar zeker begint de belangstelling weer te ontwaken voor een facet der Middeleeuwse beeldhouwkunst, dat bijna volkomen in het vergeetboek geraakt was. De polychromie of veelkleurige beschildering der beelden had niet alleen ten doel aan de plastische vormen de bekoring der kleur toe te voegen, maar zij wilde ze accentueren. Men moet ze niet zien als het coloriet ineen schilderij, waarmede picturale effecten beoogd worden met een spel van tegenstellingen, overgangstonen en nuanceringen, al of niet in naturalistische uitbeelding der natuurlijke kleuren van het voorgestelde. De polychromie bedoelde alleen door sterke tegenstellingen van een zeer beknopt kleurenscala (meest niet meer dan twee of drie kleuren), die streng gescheiden naast elkaar stonden en niet in elkaar overgingen (van het tijdperk der Gothiek af met veelvuldige toevoeging van vergulding) haar bepaalde oogmerken te bereiken. Men zocht ermede de vormgeving te verduidelijken, de plastische werking te verhogen; men wilde losse figuren hierdoor zich ineen veel sterker relief laten afsteken tegen de achtergronden. Hier toch was alle reden voor omdat men inde halfduistere kerken, met hun kapellen en nissen, ziende vaneen zekere afstand, meestal weinig kon onderscheiden, zodat verduidelijking der voorstelling alle zin had, misschien zelfs noodzakelijk was in het onzekere licht der omgeving. Wij weten, dat reeds de antieken hun beelden polychromeerden. Men heeft vele resten teruggevonden op Griekse en zelfs op Egyptische stenen plastieken en wij bezitten bewijzen te over, dat van de vroege Middeleeuwen af (de Romaanse periode tot een eind inde Renaissance), de meeste beelden, zowel houten als

stenen, beschilderd werden. Viollet-le-Duc schrijft inde bespreking van zijn restauraties van het kasteel van Pierrefonds en van het huis van Jacques Coeur te Bourges, dat alle beelden der gevels dezer gebouwen resten van de originele beschildering bezaten. *) Hetzelfde vermeldt Cerf in zijn „Description de N. Dame de Reims” van de beelden dezer beroemde kathedraal. Ongetwijfeld zijn er ook stukken bekend, die nooit polychromie bezeten hebben, maar hier bestaat altijd de kans, dat men de kleuring bedoeld had, doch er niet aan toe is gekomen. Immers uit vele' rekeningen inde archieven blijkt ons, dat na het beëindigen vaneen sculptuur, dikwijls pas vele jaren later de opdracht werd gegeven tot beschildering en vergulding ervan en dan kan zo’n uitstel ook wel eens tot afstel geleid hebben. Ineen onlangs gepubliceerd artikel over het gebeeldhouwde altaar der Zwanenridders te ’s Hertogenbosch, waartoe de opdracht in 1475 werd gegeven aan Adriaen van Wesel te Utrecht en in welk artikel voor goed werd afgerekend met de legendarische figuur van Jacob van der Borch, wees de auteur aan de hand van de rekeningen er onder meer op, dat pas in 1508, dus meer dan 30 jaren na het beëindigen van het betreffende altaarstuk, de opdracht werd gegeven het beeldhouwwerk te polychromeren of zoals het in de archieven heet ~te stofferen”. Dit werk duurde bijna 2 jaren en was pas midden 1510 voltooid. 2) Voor zover mij bekend is de Fransman L. Courajeod op het eind der 19de eeuw de eerste geweest, die inde nieuwe kunstgeschiedenis er op heeft gewezen, dat oudtijds de sculptuur bijna steeds gepolychromeerd was en aantoonde hoe kortzichtig zijn tijdgenoten waren dit belangrijke onderdeel der Middeleeuwse

220