mest bleef staan, terwijl het met een matige gift kunstmeststikstof legerde.

Zelfs is het voorgekomen, dat een bemesting met 300 kg kalksalpeter tarwe deed legeren en een gift van 30.000 kg stalmest per ha met bovendien nog 300 kg kalksalpeter een staand gewas vertoonde. Er was dan echter tevens een opmerkelijk verschil in structuur ten gunste van de organische bemesting ontstaan. De gewone en veelvuldige legeringsverschijnselen inde praktijk zijn dan ook geen gevolg vaneen overmaat aan stikstof, of vaneen te groote gezondheid van het gewas, maar kunnen steeds in verband worden gebracht met een minder goede structuur van de legerplekken in vergelijking met die van het staande gewas. De structuurovergangen zijn steeds scherp, terwijl de graad van legering correspondeert met de mate van verdichting van de bouwvoor. Het legerende gewas op een minder goede structuurplek is dan ook slechter beworteld, terwijl het staat ineen minder werkzamen grond en dus onharmonisch gevoed wordt. Dit uit zich o.a. meermalen ineen geringere uitstoeling, slappere weefsels, geringere vruchtzetting en steeds ineen lagere opbrengst. Een legerend gewas is dan ook niet overmatig, maar juist onvoldoende gezond. Het verschijnsel van het legeren en den daarbij behoorenden bouw van het profiel, alsmede de beworteling wordt zoowel door klinisch onderzochte voorbeelden uit de praktijk, als door de resultaten van proefvelden verduidelijkt. Bekend is het verschijnsel van de ondiep aangebouwde middenvoor en de ondiep gebouwde buitenste voren vaneen akker, die daardoor beter kruimelen dan de dieper gebouwde overige deelen van den akker. Het gevolg is, dat het gewas op den akker kan legeren, terwijl de randen en de middenvoor blijven staan. Zelfs de overgangen inde structuur teekenen zich af in het legeringsbeeld. Ook op de proefvelden is het herhaaldelijk gelukt door iets dieper keeren een gewas te doen legeren, terwijl het op een aangrenzende ondieper geploegde strook bleef staan. Bij het wortelonderzoek ziet men tevens, dat het legerende gewas een kleiner wortelstelsel bezit en vooral ook minder haarwortels. Onder bepaalde plaatselijk zeer ongunstige structuurtoestanden, kan een gewas een volkomen hongerbeeld vertoonen, zoodat men den indruk krijgt, dat de geheele voeding uiterst gebrekkig is. Daarom noemen wij dit beeld met Görbing het hongertype. Mooie voorbeelden hiervan vertoont dikwijls de haver in het voorjaar. Plaatselijk hebben de planten een uiterst gebrekkig wortelstelsel zonder haarwortels en geheel onvoldoende uitstoeling, alsmede een zeer steile habitus, terwijl dikwijls rood gekleurde, zelfs bruine afgestorven bladpunten optreden. Op grond van de jeugdhabitus dezer planten bestaat het vermoeden, dat deze ineen later groeistadium dikwijls door het wortelaaltje (Heterodera Schachtii) worden aangetast. Het is echter nog niet gelukt hiervoor de bewijzen in het veld te vinden.. In andere gevallen heeft het laboratoriumonderzoek uitgewezen, dat bepaalde gebrekziekten in hoofdzaak moeten worden toegeschreven aan een onvoldoende voeding met bepaalde stoffen, zooals koper, magnesia, mangaan en borium. In al deze gevallen is het ons echter door klinisch onderzoek gebleken, dat in het algemeen deze voedingsstoornissen samengaan

29