hebben wij nog geen gegevens kunnen verzamelen; uit stikstofbemestingsproeven in 1937 bij Jonquois en Benoist 40) bleek ons, dat door laat in het voorjaar gezaaide tarwes, waarbij dus onvoldoende inde koudebehoefte was voorzien, de N-bemesting veel minder ten nutte gemaakt werd (korrelopbrengst) dan door de vroegere zaaisels; ook ten opzichte van andere factoren kan een invloed der natuurlijke jarowisatie worden verwacht. Indien onze veronderstelling omtrent het optreden van innerlijke noodrijping juist is, zou men er mee te maken kunnen hebben in Fig. VI, curve 11, terwijl in curve 111 de hitteschade gedemonstreerd wordt (inde koudebehoefte is hier door de jarowisatie kunstmatig voldaan.) Ook hier is het nuttig er op te wijzen, dat wij nog slechts aan het begin vaneen nieuw onderzoek staan. Uit het voorgaande blijkt wel, dat het phaenologisch onderzoek, dat door Ir. J. D. Koeslag begonnen is, inzake het optreden van diverse ontwikkelingsstadia (zaai, opkomst, uitstoelen, schieten, in aar komen, bloei en rijpheid) bij de verschillende landbouwgewassen inde gewesten van ons land, voor ons onderzoek van groote beteekenis is. In verband met het voorgaande is het hier noodig ook rekening te houden met het werk van den heer Boonstra 5), die aangeeft welke bovenaardsche deelen de korrelvulling bewerkstelligen. De twee bovenste bladen, de aarsteel en de aar zelf deelen voor 60 % inde korrelvulling. Schade aan deze deelen, zij het van physioloJ gische aard dan wel door aantasting, bijvoorbeeld van roest, zal zich dus spoedig doen gelden.

Roest is als laatste der schadelijke factoren, die werkzaam zijn inde warrire periode, genoemd. Roest en klimaat zouden sterk samenhangen. Inde literatuur vindt men meestal, dat warmte en vocht roest bevorderen, en in warme landen (China en Amerika) zelfs aan de tarwebouw hierdoor grenzen stellen. In 1937 trad in Nederland zeer veel roest op, vooral inde Fransche tarwerassen ; waarbij echter tevens naar voren kwam, dat roestschade grillig is en moeilijk te vatten. Zoo werd bijvoorbeeld het ras Jonquois eerst in 1937 herkend als zeer gevoelig voor roest. Diepgaand onderzoek inzake het optreden van schade door roesten op tarwe is ten onzent zeker gewenscht. Over de invloed der droogte van de bodem werd reeds één en ander gezegd. Muso 54) publiceerde een belangwekkend artikel over de temperatuur van de bodem en in het gewas. Koele grond zou sterke wortelgroei en assimilatie bevorderen; warme grond sterke bovenaardsche groei. Hij verlangt in het algemeen een koele bodem overdag en ’s nachts warmte, waardoor overdag stofophooping en ’s nachts lengtegroei bevorderd zou worden. Van belang is dit onderzoek vooral, omdat door landbouwtechnische maatregelen; ploegen, grondwaterregeling enz., in het algemeen door structuurverandering, de temperatuur van de grond vrij sterk zou kunnen worden gewijzigd. De rol van de bodem is ook reeds hier en daar ter sprake gekomen, met betrekking op de vochthuishouding en zoo juist met het oog op de temperatuur. Behalve deze factoren, herbergt de bodemde voedingsfactoren, waarover hieronder nog het één en ander wordt meegedeeld. De bodem is een deel van het milieu; beïnvloedt, reguleert het

146