Uiteen en ander volgt, dat temperatuur en luchtvochtigheid bij D. pi n i L. in het algemeen niet mogen worden beschouwd als factoren, die uitbreiding van de plaag verhinderen; in hoeverre door droogte en warmte het tot stand komen er van kan worden bevorderd, weten wij niet. Wel is zulks bij vele andere insecten het geval, b.v. bij den nonvlinder (Zwölfer). Van de dennenbladwesp staat echter niet vast, dat vruchtbaarheid 9) en ontwikkeling vaneen naar

) Bij 27° opgekweekt zijnde larven op het oogenblik, dat zij zich gaan inspinnen, zwaarder dan die, welke zich bij 12° C. ontwikkelden; bij opkweeken boven220 C. neemt het gewicht weer af. Vermoedelijk zijn, evenals bij den nonvlinder, ook bij D. pi n i L. de zwaardere larven diegenen, welke de vruchtbaarste imagines zullen leveren, doch bij de dennenbladwesp ligt, in tegenstelling met het bij den nonvlinder waargenomene, deze temperatuur aanmerkelijk boven die, waarbij de sterfte het geringste is. Verdere bijzonderheden dienaangaande treft men aan bij Fintelmann en G'ósszvald.

O"- a//rt*//sr/?£■/./a/'ss&oo/z &&& .caas. i'gm ft.'AAe. tSOSSkAAJLGj

239