economische positie van den inlander te bestrijden, eene positie veroorzaakt door zijne intensieve rijstcultuur, uitgeoefend op dwergbezit. De schuldenwirtschaft, gebruikelijk bij keuterboertjes, zat men met „schuldbevrijding” te lijf moeten gaan en dergelijke middelen. Kadastreering zal hierbij weinig helpen. Algeheele opheffing van het vervreemdingsverbod lijkt onaanvaardbaar. W.i.w. wordt dit verbod . herhaaldelijk overtreden maar een paal, die ondergraven wordt, houdt men niet overeind doordat proces te verhaasten en te voltooien. En overeind houden is ~wijze” politiek, dat leert ons Korea met zijn Japandevelopment Cy. en Afrika met zijne indigènes détribalisées, de van hunnen grond beroofde inlandsche stammen, die aan de uitheemsche leiders dezer landen thans heel wat hoofdbrekens kosten. Spit wil den inlandschen grond bij overgang in niet-inlandsche handen, in zijn adatrechterlijk kleed laten blijven. De tegenstanders zien daarin een neerdrukken van den Indo naar de inlandsche sfeer. Hierbij is uiteraard het sentiment sterk aan het woord. Maar er dreigt ook misverstand, want voor den betrokken Europeaan verandert, tengevolge van den overgang van den grond, niets van zijn personenrecht noch van zijn familie- of erfrecht. Wel zal hij echter tegen eventueele „desaplagerij” beschermd moeten kunnen worden. Niet het feit, dat de Indo-Europeaan grond zal krijgen in adatrechtvorm zal hem behoeven neer te drukken, maar veeleer het feit, dat hij aan den rand van de inl. desa komt te wonen, waar hij zijn sfeer allicht niet vindt! Wat wel aandacht verdient, is het verzet tegen Spit’s voorstellen om den overgang van grond te beperken tot „mindervermogenden” en dan nog voor bepaalde arealen, die te klein geoordeeld worden. Men maakt, zoo klaagt men, langs dezen weg van den Indo een keuterboer, wiens ondergang bij voorbaat vaststaat. Mén wil hem integendeel geplaatst zien in economisch wel gefundeerde bedrijven, uitkomende boven het desabedrijf. Men wil scheppen een Europ. boerenmiddenstand, de ruggegraat eener geheel nieuwe maatschappij . Met Spit eischen ook zij echter „eigen bewoning” en „bewerking van den grond”, alsook beperking van areaal, zij het in ruimer afmeting dan Spit het zich dacht. Willen de tegenstanders: Alles of niets ? Wie alles wil, wil niets! Maar eene verzoening van de standpunten, lijkt a priori nog niet uitgesloten. IV. Eindconclusies. Beziet men nader hetgeen – voor en tegen de voorstellen wordt ingebracht, dan blijkt reeds spoedig, dat het verzet niet zoozeer gericht is tegen de voorstellen-Spit, voorzoover deze betreffen het verschaffen van woongelegenheid inde wooncentra en zelfs niet tegen het denkbeeld der commissie om die te baseeren op adatrecht. Dit is daarom belangrijk, omdat daarmede het Indovraagstuk wellicht reeds voor meer dan de helft wordt opgelost. De Europeesche en speciaal de Indo-bevolking is voor een groot deel inde wooncentra geconcentreerd. Er komt daar veel onwettige occupatie van grond voor, die langs de voorstellen Spit op een-

288