oppervlakte aardappelen betrekkelijk klein is en dat de opbrengst per ha gemiddeld laag is. Ik heb verschillende velden gezien, waar de opbrengst per ha 10 a 12.000 kg bedroeg, maar door droogte, vreterij en ziekten, o.a. Alternaria, schijnen zeer veel teleurstellingen voor te komen. Opvallend was, dat verschillende velden waarvan men, afgaande op looien stengelontwikkeling, toch minstens 20.000 kg zou verwachten, het niet verder brachten dan 9 a 10.000 kg. Een verklaring hiervoor kon men mij ook niet geven en wellicht, dat er een zekere grond is voor de hypothese, dat de aardappel bij de Zuid-Amerikaansche temperatuur en den velen zonneschijn niet geheel tot zijn recht komt. Tegen mijn veronderstelling, dat bij rijkere bemesting misschien hoogere opbrengsten verkregen konden worden, werd direct ingébracht, dat men in dit opzicht reeds verschillende proeven had genomen. Op sommige proefvelden zou zelfs de kunstmest bij het rooien nog „onveranderd” inden grond zijn teruggevonden. In 1936 en 1937 werden met het Argentijnsche pootgoed bedroevende uitkomsten verkregen, niettegenstaande een commissie de velden in Argentinië vooraf had geïnspecteerd en niettegenstaande het feit, dat het grootste deel van de pootaardappelen een gewicht hadden van 60 gr en daarboven. In Uruguay wordt n.l. evenals in Argentinië zeer veel gebruik gemaakt van groote knollen, die in 4 of meer stukken worden gesneden voor het poten. Door alleen groot pootgoed in te voeren wilde men de gedegenereerde planten zoo veel mogelijk uitsluiten bij de winning van pootgoed, doch zooals te verwachten was is dit niet gelukt. Doordat Argentinië zelf te weinig consumptieaardappelen voortbracht voor eigen behoefte, moest Uruguay ter aanvulling van zijn productie zich wenden tot andere landen en zoo zien we, dat in 1936 Nederland weer verschijnt op de Urugueesche markt en wel met een hoeveelheid van 6.473 ton consumptieaardappelen. In 1937 steeg de Nederlandsche invoer zelfs tot 12.956 ton en ook hier was het weer in hoofdzaak de Bintje, die op de markt genade kon vinden. Evenals in Argentinië moest ook in Montevideo een oude gewoonte worden overwonnen, doch door de groote schaarschte aan de oude bekende rassen zijn velen toch overgegaan tot de „crème Holandese”. Hoewel ik zeer goed weet, dat op een dergelijke korte reis veel kan afhangen van de meening van enkele personen, met wie men toevallig het meeste spreekt, kon ik mij toch niet onttrekken aan den indruk, dat de Bintje in Buenos Aires gunstiger is ontvangen dan in Montevideo. Een verklaring kan ik echter daarvoor niet geven. In Uruguay kan men thans twee verschillende opvattingen vernemen over de wijze, waarop de aardappelcrisis, vooral de pootgoedcrisis, aldaar moet worden opgelost. Om deze twee verschillende opvattingen te kunnen beoordeelen is het echter noodig eerst eens te wijzen op een groot verschil tusschen Uruguay en de provincie Buenos Aires in Argentinië. In Uruguay vindt de belangrijkste uitplant plaats in Augs.-Septb. en in Buenos Aires in Octb.-Novb.-Decb. Dit verschil van 2 a maand is echter juist de tijd, die Buenos Aires kan benutten om aardappelen te gebruiken van het Noordelijk halfrond, dus Noord-Amerika en Noord-West Europa. In Uruguay kan men echter

1001