STALMEST EN KUNSTMEST, door H. BOS K ER.

De vaste en vloeibare uitwerpsels van onze huisdieren vermengd met een of ander strooisel. (Stalmest is en blijft de door de natuur aangewezene hoofdmest.) Kunstmest is eendoor de wetenschap opgespoord surrogaat, desnoods plaatsvervanger, doch hoofdzakelijk aanvulsel van den stalmest, en ofschoon vele landbouwers nog geen kennis gemaakt hebben met kunstmest, zal er een tijd komen, dat het gebruik van kunstmest algemeen zal worden. Naarmate de wetenschap, grondige landbouwkennis doordringt, zal het gebruik van kunstmest onontbeerlijker worden. De vooruitgang, de ontwikkeling van landbouwkennis, kan men vergelijken bij een langzaam groeienden boom; uit den stam ontwikkelen zich takken en uit deze weder andere, alzoo ook met de kennis van den landbouw, de eene ontdekking leidt tot eene andere: steeds vooruit. Zoolang de aarde, dun bevolkt, en vooral de veehouders en akkerbouwers een nomadenleven leidden, hadden de uitwerpsels van het vee voor den landbouw geen waarde. Die eenvoudige natuurkinderen trokken van de eene plaatsnaar de andere en sloegen hunne tenten op waar ze weide voor hun vee vonden, verbouwden eenig koren en groenten op den maagdelijken grond en dachten daarbij natuurlijk niet aan landbemesten. Zelfs inde vijfde eeuw verbouwden onze Germaansche voorvaderen wel tarwe, wintergarst, zomergarst en moesgroenten, doch van het gebruiken van mest vinden wij niets vermeld; de Germanen bebouwden het land twee of drie jaar en lieten het daarna braak liggen en beweidden het met vee totdat het door plantengroei en verwering in vruchtbaarheid hersteld, op nieuw weder vruchten konde voortbrengen. Deze toestand heeft mogelijk vele eeuwen geduurd, doch naarmate de bevolking zich uitbreidde, werd de behoefte aan producten van het land grooter en deed naar middelen ter vermeerdering omzien. _ Yolgens de onveranderlijke wetten der natuur waren ook de dierlijke uitwerpsels bestemd langs een kortoren weg inden cirkelloop der stoffen deel te nemen en wel bepaaldelijk ten nutte van menschen en dieren. Nadat de landelijke bevolking al meer en meer vaste verblijfplaatsen uitkoos en het bouwland twee of meer jaren achtereen bebouwde, konde het niet uitblijven, dat een achteruitgang in vruchtbaarheid van den grond werd opgemerkt, ook kon de opmerking niet uitblijven dat, waar de dierlijke uitwerpsels waren neergeworpen, zich een krachtige plantengroei openbaarde, en zeer waarschijnlijk heeft deze opmerking geleid tot het gebruik van stalmest. Dat de landbouwers inde vijfde eeuw geen kennis hadden van plantenleven, plantenvoedsel en plantenvoeding, kunnen wij wel met eenige zekerheid aannemen, zelfs verreweg het grootste gedeelte der landbouwers inde negentiende eeuw, heeft het op dat punt nog weinig verder gebracht. Door praktische ervaring heelt men geleerd, dat het bouwland door eene bemesting met stalmest

11