LAKII B O V W E N W E ItSSCHAP.

opgezogen, vindt men in het Maandblad van den Nederlandschen Landbouwer 1876, blz. 28. De musschen voederen hare jongen met rupsen; inden oogst-tijd gaan ze er meê naar ’t veld en plunderen de hokken haver, garst en tarwe, ’t liefst in nabijheid van boomen of struikgewas. Het vliegen van boven naar beneden en andersom is de aard van de meeste vogels. Toch zou ik ze niet gaarne missen, niet om de rupsen te vernietigen, deze laatsten zijn ook een schepping van de Natuur en hebben dus even goed recht van bestaan, maar omdat ze zooveel leven bijbrengen inde Natuur. De vinkenbanen, strenge winters en sneeuwjachten doen genoeg musschen sneven, zoodat men in ons land niet zooals op Java voor overbevolking behoeft te vreezen. Wie durft gedecideerd te zeggen, dat de musschen tot de schadelijke vogels behooren ? Wij slapen niet! INVLOED VAN DEN ZAAITIJD OP DEN OPBRENGST DER SUIKERBIETEN. dook Prof. WOLNY te Munchen. De tijd, waarop het zaaien geschiedt, heeft een grooten invloed op de ontwikkeling der wortels, en meestal veel grooter dan men gewoonlijk denkt. Daargelaten, dat de tijd van het zaaien naar den aard van den grond, het klimaat en het weder bepaald worden moet, is in ’t algemeen vroegtijdig zaaien het doelmatigst. Eene verkorting van den groeitijd ten gevolge van vertraagd zaaien gaat steeds met eene vermindering van opbrengst gepaard. Dit laatste blijkt duidelijk uit hierop betrekking hebbende proeven van den schrijver, waarvan de uitkomsten inde volgende tabel vervat zijn: Oogst van 100 planten. Zaaitijd. Wortels Bladeren. Oogsttijd. 1876. 4 Mei. 183.6 kgr, 74,4 kgr. 18 » 106.9 . ■■ 51.1 12 October. 31 » 93.1 – 50.6 » Oogst van 100 planten. Zaaitijd. Wortels Bladeren. Oogsttijd. 6 April. 146.6 kgr. 44,0 kgr. 20 -/ 139 6 ■■ 41.2 " 7 October. 4 Mei. 141.2 « 39.2 » 18 '■ 117.6 » 31.2 » Vroeg zaaien brengt buitendien een vergrooting van het suikergehalte der wortels teweeg. Hoe voordeelig vroegtijdig zaaien onder overigens gelijke omstandigheden ook zij, zoo mag toch niet voorbijgezien worden, dat hierbij eene zekere grens niet overschreden worden mag, omdat oen al te vroeg zaaien met verschillende nadoelen verbonden is. Het zaaien mag niet eerder ondernomen worden, dan nadat de grond zich tot de voor de ontkieming noodige temperatuur verwarmd heeft. De laagste ontkiemingswarmte ligt bij de bieten bij ongeveer 4—s° C. Het zou weinig baten, indien men het zaaien op

60