HET 38stc LANDBOUW “CONGRES TE GOUDA.

De tweede algemeene vergadering kwam te half twee bijeen. Daar was de Minister Heemskerk ook aanwezig. Vooreerst werd een beslissing genomen over de plaats waar ’t volgende jaar de vergadering zal worden gehouden. Leeuwarden bood zich aan en Leeuwarden werd gekozen. Bij het verslag der afdeeling nopens de Rijkslandbouwschool had de heer Jongkind! Coninck de gelegenheid mede te deelen, dat er jongelieden zijn die voor ƒ 7 inde week inden kost zijn bij particulieren. Men moet dus niet over te hooge kosten klagen. Op den derden dag is lang beraadslaagd over de vraag, of de oprichting van zuivelfabrieken gunstigen invloed zou uitoefenen op de veehouding, speciaal de veefokkerij. De conclusie was, dat dergelijke fabrieken alleen goed kunnen werken als zij door de boeren uiteen streek gezamenlijk worden gedreven. Het coöpe ratieve stelsel diende in ’t oog gehouden. Men loopt anders gevaar dat de boeren de melk verdund afleveren en bovendien dat de dieren, welke men met de karnemelk moet opfokken, van slechte conditie worden. Nog werd gesproken over de vraag: «Zijn hier te lande reeds uitkomsten verkregen bij bet vetmesten van kalveren met afgeroomde zoete melk en waarin bestaan de voordeelen van deze wijze van vetmesten?” ’t Antwoord op deze vraag waarbij o, a. bleek dat de kalveren den laatstcn tijd ontzaglijk in prijs zijn gedaald, niettegenstaande de vleeschverbruikers er nog weinig van merken luidde, dat het vetmesten van kalveren met afgerpomde zoete melk niet nadeelig is, mits de voor de mesting gebezigde melk volkomen zoet zij. Over de vraag: «Zijn er oorzaken aan te wijzen, welke verklaren waarom in 1884 de kaas over het algemeen van mindere kwaliteit was dan zij anders is?” was weinig eenheid. De een beweerde dat de kaas zoo slecht niet geweest was en dat de ongunstige resultaten, op de Internationale tentoonstelling verkregen, te wijten waren aan minder goede behandeling. Dat de kaas in 1884 over ’t geheel minder is geweest scheen echter vast te staan. Redenen echter wist men niet. Inde daarop gevolgde algemeene vergadering werden de verschillende conclusies van de afdeelingen ontvangen, goedgekeurd of overgenomen. Er werd voorts nog gesproken over het voor en tegen om de samenkomsten van het landbouwcomité te doen samenvallen met het landbouwcongres, terwijl werd medegedeeld dat bij de volgende vergadering van het landbouwcomité de pers zal worden uitgenoodigd. En hiermede was het Congres ten einde gebracht. TWEE BEMESTINGS-PROEVEN VOLGENS GEORGE VILLE. DOOK P. KOK ANKERSMIT. Het proefveld in het jaar 1872, bestond uiteen, te midden vaneen twintigjarig dennenbosch, dat vroeger heide was, uitgebaakt terrein, door daar de dennen te hakken, den grond ter diepte vaneen meter met de stobben als onderste laag te wenden, zoodat de bovenste laag uit zuiver meestal welzand ter dikte van 0,3 a 0,4 meter bestond, weshalve men die laag als volkomen onvruchtbaar mocht verwachten en daardoor nabijkomend aan het uitgegloeide zand, bij de proeven door professor George Yille in potten in zijn laboratorium in 1869 genomen. Do bewerking van den grond geschiedde in November van het jaar 1871. In Januari 1872 verdeelde ik dien grond in vierkanten, welke vierkanten ik weder verdeelde in vier vierkantjes ieder van 25 □ meter; tusschen die laatste vierkantjes een strook van 1 meter breedte, als pad latende liggen. Die vier vierkantjes kregen de nummers I—4,1—4, waarvan n°. 1 de volkomen mest ontving, n°. 2 alleen minerale mest, n°. 3 stikstofmest, terwijl n°. 4 onbemest bleef. Per hectare berekend ontving:

120