zitten 1). Het is dus voorloopig niet aan te nemen dat door de temperatuur gedurende de bewaring het vormen van ammoniak later zal verhinderd worden ; bovendien komen inden bodem vele ammoniakvormers voor en men mag dus aannemen dat bij gebrek aan deze organismen inden mest zelf, de ammoniak vorming toch zal plaatsvinden.

De proeven van Pfeiffer en Lemmermam hebben desniettemin toch beteekenis ; ze doen ons vermoeden door welke oorzaken de wisselende werking van stalmest teweeggebracht kan worden. Bij sommige mestsoorten nam gedurende de „Selbstzersetzung” de hoeveelheid eiwitachtige stikstof toe, die zelfs door pepsine niet in water oplosbaar werd ; bij andere nam ze af. Hetzelfde zal inden bodem ongetwijfeld ook het geval zijn. Zoo de omzettingen daar wellicht al niet altijd geheel dezelfde zijn als bij de „Selbstzersetzung” , toch zullen zij in vele gevallen inden bodem wel in dezelfde richting verloopen. Yan verschillende mestsoorten, aangewend onder dezelfde omstandigheden op dezelfde grondsoort, zal waarschijnlijk bij enkele inden bodem het gehalte aan opneembare stikstof af-, bij andere toenemen. De oorzaak van dat verschil moet, naar mij voorkomt, niet alleen gezocht worden inde aan- of afwezigheid van bepaalde bacteriën, maar waarschijnlijk meer nog inde stoffen, die naast de stikstofhoudende verbindingen inden mest voorkomen. Yan deze en van den toestand van den bodem zal het waarschijnlijk vooral afhangen, welke processen de hoofdrol zullen spelen Zijnde stoffen afwezig, die de ongunstige processen bevorderen, dan zal de kans grooter zijn dat de gewenschte omzettingen plaatsvinden en de overhand verkrijgen. Dat de toestand van den bodem een grooten invloed moet uitoefenen behoeft nauwelijks nader te worden betoogd. Het is toch bekend, dat vooral door de meerder of minder gemakkelijke luchttoetreding de aard der processen, die zich afspelen, wordt bepaald en dat de luchttoetreding nauw samenhangt met de eigenschappen van den bodem. Natuurlijk zal vooral op een zwaren bodem om dezelfde reden het meer of minder diep onderbrengen van den mest zeer op zijne werking influenceeren. Men heeft zich voor te stellen, dat het lot der stikstofverbindingen van den stalmest inden bodem verschillend kan zijn. Een deel van de nieteiwitachtige stikstofverbindingen zal misschien onveranderd (of na nitrificatie) door de planten worden opgenomen. Een ander deel dier stoffen zal door microörganismen tot eiwitachtige stoffen worden omgezet en evenals de als eiwitachtige reeds inden mest aanwezige stikstof 2) voor de plant onbereikbaar blijven, totdat andere microörganismen ze weder tot eenvoudige verbindingen omzetten. Deze, vooral (ammoniak), zullen dan of door de planten (eventueel na nitrificatie) worden opgenomen of opnieuw aan de een of andere soort van microörganismen ten prooi vallen. Er zal dus een wedstrijd tusschen deze microörganismen en onze cultuurgewassen plaatshebben, die voor de laatsten des te ongunstiger afloopt 1) Prof. Bbijerinck was zoo vriendelijk mij dit medetedeelen. 2) De zoogenaamde nucleïnen, die, zooals reeds opgemerkt werd, vooral in celkernen voorkomen en veel weerstand aan de werking van microörganismen bieden, zullen slechts langzaam worden afgebroken. Het gehalte van stalmest aan nucleïnen hangt wellicht af van de intensiteit en van den aard der processen , welke gedurende het bewaren er in zijn afgespeeld.

67