met een navel vormige indeuking vruchtwand leerachtig , grauwgroen , een scherp blaartrekkend, olieachtig vocht bevattend. Zaad. Bestaande uit nootachtigen, geelgekleurden zaadkern met een vliezige zaadhnid. Aanteekeningen. Het vleesch van de schijnvrucht is niet zeer gezocht en heeft een eigendommelijken smaak. De zaden, die met amandelen overeenkomen, worden ook door de inlanders gegeten; daartoe roosteren zij de noten, waardoor de vruchtwand barst en het zaad er gemakkelijk is uitte nemen. Men moet met deze noten zeer voorzichtig zijn en nimmer den vruchtwand met de tanden trachten te openen, daar het blaartrekkende vocht, hetwelk hij bevat, bijtend op de lippen werkt en ontsteking tengevolge zou kunnen hebben. Uit de schors van den stam treedt een hars te voorschijn, dat in klompen blijft hangen en in water opgelost als lijm dienst kan doen. Met het oog op de ontwikkeling, waartoe de boom geraakt, zal bij eventueele cultuur een plantwijdte van 18 R. voet in het vierkant wel voldoende blijken te zijn. Blij is door afleggers en zaden voort te kweeken, terwijl de vruchten in het midden van den Oostmoesson, de maanden Juni, Juli en Augustus, rijpen. F. A. YON STÜELEE.

166