noemde mede. Hierbij gebeurt het echter dikwijls , dat ten deele afgescheurde lange stammen blijven staan , welke men dan moet zorgen bij bet kweeken van meerjarige cultures verder om te kappen, daar zij later bij het omvallen schade aan den aan plant kunnen veroorzaken.

Als regel geldt, dat alle boomen worden gekapt; want de gespaard blijvende leveren later maar last door het neervallen van doode takken, terwijl zij ten slotte toch te gronde gaan , ongewoon als zij zijn aan en dientengevolge niet bestand tegen de felle zonnestralen op stam en wortels. Bij éénjarige cultures (tabak) laat men soms boomen staan om de een of andere reden nuttig ; omdat het veld dan slechts korten tijd in beslag wordt genomen , hindert zulks niet. Na het omkappen van het oerbosch vormen de gevelde boomen met de daaraan hangende lianen een waren chaos; tegen den drogen tijd, als met het opruimen een aanvang gemaakt zal worden, nog bovendien voorzien van eene groene bedekking, bestaande uit lianen die zijn blijven doorgroeien , stamstronken die opnieuw zijn uitgeloopen , onkruiden die zich hebben ontwikkeld enz. Men staat dan als het ware weer voor een jong bosch , dat de gevelde boomen verbergt, en waarin het doordringen alleen voor kleine dieren mogelijk is. Het opruimen (M. en S. rëngës) van dezen chaos is het zwaarste werk van de ontginning. Is de regenmoesson niet erg vochtig , dan laat men alvorens met het opruimen te beginnen , eenige koelies met flambouwen (M. obor) gewapend , hier en daar den brand inden warboel steken , waardoor allicht een gedeelte er van afbrandt, en zoo later het werk eenigszins verlicht wordt. In het begin , als de koelies nog niet aan het werk gewend zijn , kan men er gerust op rekenen , 60 man noodig te hebben om per dag één bouw op te ruimen ; later kan dit getal allengs verminderen tot 50 a4O man , wel te verstaan , wanneer men schoon opruimt; d. w. z. dat men niet alleen het kleine hout, ’t welk steeds vernietigd moet worden daar het anders later bij het bewerken of wieden van den grond veel last veroorzaakt, maar ook de groote meerderheid der stammen opruimt. Dit laatste is n.l. bij eenjarige cultures (tabak), waarbij de grond geheel bewerkt wordt, en bij meerjarige met een betrekkelijk nauw plautverband (thee e.a.) noodzakelijk ; bij andere meerjarige cultures {Liberia-koffie e.a.) is dat niet direct, daar de meeste stammen na eenige jaren vermolmen en verder geen hinder veroorzaken. (Zie plaatbijlage). 'Niettemin worden er ook planters gevonden die ten behoeve der laatstgenoemde cultures de groote meerderheid der stammen laten opruimen. Bij het opruimen maakt de inlander gebruik vaneen kapmes, aan den top krom omgebogen (M. tjongkërang), waarmede de lianen , rottanpalmen, onkruiden en kleine takken der gevelde boomen worden afgekapt om ze vervolgens in hoopen (M. toempoekan) opeen te stapelen. Zoodoende worden de grond en de boomstammen zichtbaar. Waar de chaos op sommige plaatsen te verward is om op te ruimen, steekt men er den brand in. Is alzoo een gedeelte van het terrein opgeruimd , dan kapt men met een Javaansch of Maleisch kapmes (M. gólok) of met een bijl ook de grootere takken af, terwijl stammen met een maximum middellijn van 25—80 cM. met een bijl of tweehandszaag (M. gergadjie) in kleinere opneembare stukken worden verdeeld om er vervolgens stapels van te maken. Hierbij moet men met meer overleg te werk gaan dan bij het

311