DE KWESTIE DER SUIKERBIETEN-VERKOOP.

11. {Slot van hlz. 10.) Yan de mededeelingen inde „Amsterdammer'’ van de op 8 Januari jl. te Steenbergen gehouden vergadering van belanghebbenden bij de suikerbietenteelt is het volgende ontleend: «Een 70-tal personen was op die vergadering aanwezig, vertegenwoordigende 10 landbouwvereenigingen uit Noordbrabant, 2 uit Zeeland en 2 uit Zuidholland. Het bleek dat men algemeen overtuigd was van de noodzakelijkheid om te breken met de tot nu toe gevolgde gewoonte, waarbij de suikerfabrikanten, zonder te letten op het suikergehalte, een vasten prijs voor 1000 kg. bieten betaalden. Wel had zich eender fabrikanten bereid verklaard om, evenals in vroegere jareu, het land van de boeren te huren tegen een vasten prijs, onverschillig de meerdere of mindere opbrengst, zoodat dan ook o. a. inde gemeente Standaardbuiten reeds een groot gedeelte der beschikbare gronden op die wijze aan eender suikerfabrieken te Breda was verbonden. Hoe voordeelig zulk eene manier van handelen ook voor den landbouwer is, de vergadering begreep, dat de andere fabrikanten zoo goed als ónmogelijk haar konden navolgen, zonder zich bloot te stellen aan al te veel risico. Bepaling vaneen minimumprijs voor de peeën en definitieve afrekening in het najaar, naar gelang van het gewicht in verbinding met het suikergehalte der peeën, de meest billijke regeling voor beide partijen, kon niet worden toegepast, omdat geschikte personen ontbraken, die de analyses der honderden monsters op zich konden nemen; er bleef dus niets anders over dan dat de landbouwers zich elk in hun kring vereenigden, om zelf en in onderling overleg zaad aan te koopeu en de oogst eerst inden zomer aan de fabrikanten te verkoopen. Uitteraard kunnen echter hiertoe slechts overgaan die landbouwers, welke geene voorschotten noodig hebben; de anderen kunnen evenwel zich insgelijks onderling vereenigen om voor hunne gronden slechts en bloc te contracteeren op de voorwaarden, wat prijsbepaling der peeën, voorschotten en leveriug aangaat, als tegenwoordig geschiedt, maar met de bepaling, dat ook zij zelf het zaad zullen kiezen en van de soort kennis geven aan de fabrikanten, opdat deze daarmede rekening kunnen houden hij de prijs aanbieding. Zich onderling aaneen te sluiten hierop werd uitdrukkelijk en bij herhaling door verschillende sprekers de aandacht gevestigd, was inde eerste plaats noodig, omdat vroeger geïsoleerde pogingen hadden bewezen, dat de fabrikanten somwijlen niet ongenegen zijn dezen of genen om hem een lesje te geven in ’t najaar met zijn peeën te laten zitten, die hij toch aan niemand anders kon kwijt raken, hetgeen uitteraard niet doenbaar is voor groote hoeveelheden, die tegelijk te koop worden aangeboden. Maar bovendien was vereeniging ook noodig, omdat slechts daardoor hetzelfde soort van zaad kou worden aangekocht en de fabrikant toch onmogelijk een prijs kon bepalen, wanneer de honderd boeren met wie hij mocht contracteeren, misschien ieder een verschillend zaad van vaak onbekende wortelen wilde gebruiken. Overeenkomstig deze laatste voorstellen werd besloten en tevens bepaald, dat over veertien dagen opnieuw een vergadering zou worden gehouden, waarbij de verschillende soorten van zaad zouden worden besproken en iedere Vereeniging voor zich eene keuze zou doen, na vooraf bij zaadhandelaars, binnen en buitenslands, zooveel mogelijk inlichtingen te hebben ingewonnen. De vergadering kenmerkte zich door eene groote mate van eenstemmigheid ten opzichte van het doel dat men wenschte te bereiken, en bij herhaling werd er nadruk op gelegd door verschillende sprekers, dat het niet het streven moest zijn om tegenover den jarenlangen druk der vereenigde suikerfabrikanten thans een even onredelijk voordeel te verwerven, dat toch niet stand kon houden en de suikerindustrie zou te gronde richten, maar om te voorkomen, dat in het vervolg de boer alleen alle de lasten te dragen zou hebben. Inden loop der vergadering werd nog een adres geteekend aan de Regeering, waarin deze verzocht werd het Landbouwproefstation, dat zij in het vooruitzicht heeft gesteld, niet te Breda te vestigen, maar meer inde omstreken van Zevenbergen, opdat de zoo hoog noodige proefnemingen met proefvelden voor beetwortels en kunstmeststoffen onder de oogen der landbouwers zelf zouden kunnen geschieden.”

27