18 Mei 1933. Ie jaargang. LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ. No. 20, Tweede Blad.

Wat er gebeuren moet om een verdere inzinking van ons; bedrijfsleven te voorkomen. In De Veldbode van 5 Juli 1930 wees ik op de noodzakelijkheid om in verband met de ontwikkeling van de handelspolitiek in het buitenland bij de beraadslagingen over de te treffen steunmaatregelen ten behoeve van den landbouw meerdere aandacht te schenken aan het vraagstuk van den afzet; ja, om dit als het criterium van, alle nog komende moeilijkheden te beschouwen. Ik kwam in mijn uit. eenzetting tot de conclusie, dat we voor onze 1 landbouwproducten op den duur geen voldoend afzetgebied zouden vinden en dat het de hoogste tijd werd om te overwegen of we deze productie niet dienden in te krimpen en daarentegen onze industrieel© productie dienden uitte breiden. Er zijn sindsdien bijna drie jaren verloopen en wel niemand zal willen ontkennen, dat ik destijds de toekomst te som. her heb geschilderd. Integendeel, mijn in genoemd artikel ontvouwde veronderstellingen zijn maar al te zeer door de werkelijkheid bevestigd. Overal, in Duitschland, in Engeland, in Frankrijk, in België, enz., zijn nadien steeds fnuikender maatregelen voor onzen export ge. troffen en het principe van zelfvoorziening, of zoo men wil, bevoorrechting van eigen of dcminiale producten, waaraan al die maatre. gelen ten grondslag liggen, waarborgt ons, dat wij er voorloopig niet op behoeven te rekenen, dat weer spoedig een andere koers zal worden ingeslagen. Daaraan verandert ook de a.s. economische wereldconferentie niets. Onze landbouwexport ging inde laatste jaren met groote verliezen gepaard en de prijzen, waarvoor we tegenwoordig nog leveren, zijn tot een zoodanig peil gedaald, dat men zich moeilijk kan losmaken van de gedachte, dat Nederland zich tot een philantropischen staat wil verheffen, die het verarmde buitenland op onze kosten aan het eten wil houden. Telt men het bedrag van onzen totalen landbouwexport in het laatste jaar op en vergelijkt men daar. mede de hoeveelheid en de kwaliteit van de geleverde producten, dart valt daaruit maar al te duidelijk te concludeeren, dat wij op die producten groote verliezen hebben geleden. Ware nu tegenover deze verliezen eenig debet op onzen handelsbalans of met betrek, king tot de waarschijnlijke ontwikkeling daar. van inde toekomst aan te wijzen, dan zou men zich bij dezen stand van zaken met een goede dosis hoop voor later kunnen neerleggen. Nu we ons daarentegen eerstens nog voor een duren import van grondstoffen ©n industrieel© producten zien geplaatst en verder zachtjesaan weten kunnen, dat men er inde landen, die voor onzen afzet in aanmerking komen, niet aan denkt om den invoer van onze producten weer, anders dan tegen fabelachtige concessies en in zeer beperkten omvang, toe te staan, mag in het belang van ons volksbestaan niet langer lijdelijk worden toegezien. Daarbij komt nog, dat de hierbedoelde verliezen ten laste komen van oen bedrijfstak, die reeds jarenlang onder de zwaarste zorgen: gebukt gaat en die desondanks als het fundament van ons volksbestaan moet worden beschouwd. Want wordt de landbouw vernietigd, dan is het ook met Nederland gedaan. Hierover valt evenmin te redetwisten als over bet feit, dat dit verxiietigingsproces in werkelijkheid reeds lang geleden is begonnen. Nog slechts enkele jaren van „philantropischen” arbeid ten bate van den buitenlandsehen consument en dit proces is voltrokken. Wie niet blind is voor de talrijke moeilijkheden, die zich in ons land op econo. misch gebied ophoopen, zal dit met mij eens zijn. Vele kopstukken houden halsstarrig vast aan export. Nu valt heden dit eigenaardige verschijnsel waar te nemen, dat nog steeds vele kopstukken van onzen land. en tuinbouw halsstarrig blijven vasthouden aan de leuze van handhaving van onzen export. Zonder dien export zoo heet het kam onze landbouw niet bestaan en het koste wat het wil, wij moeten blijven uitvoeren! Wie echter rekening houdt met deze twee factoren: 1. het streven naar zelfvoorziening in het buitenland en 2. het resultaat van onzen vérkoop daarheen jn de laatste jaren, moet tot de overtuiging komen, dat die leuze verderfelijk is. Naar mijn meening is het in het belang van den direct betrokkene beter, dat nog heden een groot deel van onzen kippenstapel voor den soeppot wordt geslacht, dan dat wij onzen eierexport met verliezen, die de productiekosten overtreffen, trachten gaande te houden. En beschouwd vanuit een oogpunt van het algemeen belang is ook deze afslachting te prefereeren boven een export, dien we tegen dure concessies hebben moeten afkoopen. Export, zooals die thans bedreven wordt, kan hoogstens de verarming van het Nederlandsche volk bespoedigen. Daarom moeten andere wegen worden ingeslagen. Toen ik mijn bovenaangehaald artikel in landbouwkringen besprak, werd mij het ver. wijt gemaakt, dat ik met zulke denkbeelden den boerenstand beoogde te verloochenen. Hoe kon ik, die op beperking van den landbouw en gelijktijdige uitbreiding van de industrie aandrong, een vriend van de boeren zijn? Ik stel mij voor, dat mij van die zijde ook thans nog hetzelfde verwijt zal worden gemaakt. En het zal moeilijk zijn om den boer, die zich als regel niet om de hoogere vraagstukken, die aan dit probleem kleven, bekommert, van zienswijze te doen veranderen. Toch is zulks, juist in zijn eigen belang, noodzakelijk. Maar be. langrijker dan hem een ruimeren kijk op zaken bij te brengen is de bekeering tot deze zienswijze van hen, die den boer en massa inde kringen van de hoogere politiek vertegenwoordigen. Het feit, dat velen hunner blijven vast. houden aan het geloof ineen bloeienden landbouwexport-in-spé en daarom thans tegen eiken prijs den uitvoer willen gaande houden, heeft ons land reeds te veel offers gekost en vele boeren ondenkbaar leed gebracht. Alle tot dusver getroffen crisismaatregelen, met uitzondering van de Tarwewet, hebben hoe goed ook bedoeld hun doel gemist. Zij leidden meestal tot een geforceerden uit. voer en ook desondanks wist men met het teveel geen raad. Als eenige uitweg ziet men in sommige gevallen de vernietiging van een deel van onzen kostbaren vee.

stapel. Elke landbouwcrisiswet is gebaseerd op beperking van de voortbrenging van het betreffende product. De teelt van akkerbouw, gewassen, de geheele rundvee- en varkensstapel, de pluimveeteelt en de tuinbouw, het alles moet tot een bepaalden omvang worden ingekrompen en met voldoening wijzen de Regeeringscommissarissen er op, als zij in dezen door de medewerking der boeren eenig succes hebben behaald. Dit is begrijpelijk en ook eenigszins te billijken, daar zij met de beste bedoelingen hun taak vervulden. Doch gezien in bet licht van onze algemeene volkswelvaart is bet resultaat meer dan bedroevend. Men kan alleen nog concludeer en, dat men hopeloos is vastgeloopen en dat de boer met deze hulp het minst van al gebaat is. Zijn productie, apparaat wordt aan banden gelegd, voor wat hij nog mag blijven produceeren liggen de prijzen veelal beneden de productiekosten en in welke richting hij ziet, nergens vindt hij nieuw emploi, Hij, die door deze beperking geheel uit het productie-apparaat wordt uitgeschakeld, moet maar zien hoe hij zich verder door bet leven heenslaat. Inde meeste gevallen blijft niets anders over dan een beroep op de weldadigheidskas van rijk, gemeente of kerk, waarvan de bodemin deze tijden echter niet zoo heel diep zit, Is dus de toestand van den landbouw zorgwekkend, ja, bij een voortgang van deze ontwikkeling zelfs hopeloos, voor de toekomst van handel, nijverheid, scheepvaart, enz. ziet bet er niet beter uit. De huidige stand van zaken bevestigt maar al te zeer het Holland:, sche gezegde, dat wanneer het den boer slecht gaat, ook andere bedrijven niet kunnen floreeren. Het aantal werkloozen neemt op schrikbarende wijze toe, schier elke bedrijfstak vraagt om regeeringssteun en dit alles bij een toe. stand van de staatsfinanciën, die de grootste zorgen baart. Wij gaan, wanneer niet spoedig verandering komt, verschrikkelijke tijden te. gemoet. Zij, die voor onze beste economen worden aangezien, bevestigen dit somber perspectief. Is nu hier geen uitkomst mogelijk? Rest ons alleen nog maarde ondergang? Indien wij onzen huldigen bedrijfspolitieken koers niet wijzigen, dan blijft, helaas, niets anders over, dan moeten we naar den afgrond. Gooien we daarentegen het roer om, maar dan ook spontaan en doelbewust, dan kan nog heel veel worden gered, dan kunnen we Nederland behouden! De handelspolitiek van het buitenland. In mijn bovengenoemd artikel gaf ik reeds eenigszins de door mij gewenschte richting aan. Moet niet een ieder bekennen, dat het er in ons land thans anders zou hebben uitgezien, indien wij bij het treffen van alle mogelijke crisismaatregelen veel meer op de handelspolitiek van het buitenland bedacht waren geweest? Door hieraan niet de noodige aandacht te schenken hebben wij reeds een kostbaar stuk van. ons nationaal bezit verloren, Doch nog is het niet te laat om zijn fouten in te zien en nog kan onze volksgemeenschap met wat goeden wil en met opoffering van veel wat als traditie van ons economisch leven geldt, voor den ondergang worden bewaard. Het eerste wat wij daartoe noodig hebben is de erkenning van de werkelijkheid op eco. nomisch gebied in het binnen- en buitenland. Zijn wij daartoe gebracht, dan voelen wij als meest urgente noodzakelijkheid de w ij z i g i n g van onze handelspolitiek in pro. tectionistischen gee s t. Alleen langs dezen weg kunnen wij onze economische struc. tuur weer in betere banen leiden. Er behoort eenige moed toe om zich als Nederlander openlijk voor deze koerswijziging uitte spreken:. De oppositie tegen dit denkbeeld is immers geweldig groot en het feit, dat deze zooafs ik boven liet uitkomen ook jn niet geringe mate heerscht inde krin. gen, die met het huidige systeem van vrijhandel het minst van al gebaat zijn, doet de vrees rijzen, dat we nog wel even zullen moeten wachten, vóór men zijn dwaling voldoende heeft Ingezien. Ik trachtte boven aan te toonen, dat de tijd in dezen dwingt. Elke dag uitstel voert ons verder naar den afgrond en de boer in het bijzonder weet, hoe ver hij dien bereids is genaderd. De voordeelen van protectionisme. Wat zijn, nu de voordeelen van het pro. tectionisme? Wel het belangrijkste voordeel is, dat we daarin een machtig middel zullen bezitten om onzen handel met het buitenland op voor ons voordeeliger wijze te regelen. Elke ondragelijfce wanverhouding van onzen handelsbalans met een derden staat zou er door uit den weg kunnen worden geruimd. Nemen we tot voorbeeld Duitschland. Dit land verhoogde den laatstee tijd verschillende invoerrechten zoodanig, ' dat onze totale land- en tuinbouwexport daarheen nagenoeg geheel onmogelijk is gemaakt. Bij het tegenwoordige systeem van vrijen ban. del moeten wij dit zonder meer slikken, on> danks het feit, dat wij Duitschlands grootste ■ afnemer rijn. Wij blijven van dit land voor millioenen koopen en worden zelf als leveran. cler uitgeschakeld. In tijden van welvaart zouden wij ons een dergelijke bandelsrelatie eenigen tijd kunnen veroorloven, doch thans, nu 1 alle bronnen van inkomsten droog liggen (export, handel, nijverheid, scheepvaart, Indië), leidt een, en ander tot directe verarming. Het parool moet dus zijn; „Deuren dicht voor hen, die ons niet toelaten!” Ook al zou dit moeten leiden tot volstrekte autarchie waarvoor echter geenszins behoeft te worden gevreesd ware zulks te verkiezen boven den onhoudbaren toestand van heden. Duitschland zal nooit meer zooveel van ons koopen als het gedaan heeft; daarover is wel. haast een. ieder het eens. Engeland geeft de voorkeur aan waren van zijn dominions, zoodat we daar onzen besten tijd ook gehad hebben. En hiermede vallen om van de overigs landen niet te spreken de beste afnemers van onzen export weg. Wij moeten dus onze landbouwexportpro. ductie inkrimpen. En omdat wij niet meer zooveel exporteeren en de winst op onze z.g.n. stille handslsbalans in verlies veranderd is, kunnen wij aan den anderen kant ook niet meer zooveel in het buitenland koopen. Dit heeft tot noodzakelijk gevolg, dat wij inde eerste plaats onze landbouwproductie moeten gaan wijzigen en ons vooral moeten gaan toe. leggen op uitbreiding van de teelt van die gewassen (zooals broodgraan en veevoeder), , die we thans nog uit het buitenland betrekken.

Zonder bescherming van die cultuur is dat echter ónmogelijk, omdat onze boeren niet tegen Russische aibraakprijzen kunnen verkoo. pen. Op deze manier zullen heel veel landbouwers, die thans vanwege de bij de wet voor. geschreven productiebeperking geen weg meer weten, hun bedrijf zij het op eenigszins andere wijze kunnen blijven uitoefenen. Verder kunnen wij langs dezen weg onze industrie tot meerdere welvaart brengen. Ook hier zal in het algemeen eenige verandering in het bedrijf moeten plaats vinden. De tegenwerping, dat het echter niet mogelijk is onze behoefte op dit gebied voor een groot deel uit eigen: productie te dekken, berust op zelf. onderschatting en gedeeltelijk ook op egoïsme van hen, die bij het tegenwoordige systeem nog niet zoo heel slecht weg komen. Wie nuchter denkt, de gevaren die ons boven het hoofd hangen ziet en zich de bekwaamheid van ons volk bewust is, weet beter. Van wat op het oogenblik onze landbouw en industrie be. reids in staat is aan voor het leven noodzakelijke middelen, voort te brengen, profiteert nog slechts een betrekkelijk gering deel van onze bevolking. Bij de gewenschte omstelling der productie hebben we meer dan voldoende levensmiddelen en deze van de beste kwaliteit. Onze schoenenindustrie om slechts enkele voorbeelden te noemen zou er wel bij varen als elk Nederlander haar fabrikaat droeg en zij kon buiten den export. Voor Twente zouden betere dagen aanbreken als dit gewest zijn fabrieken op de verzorging van het Ne. derlandsche volk met kleedt] kon instellen. De Nederlandsche zeepfabrikant ondervindt maar al te veel last van de buitenlandsche concur. rentte, enz. Voor de grondstoffen van deze artikelen:, die de allernoodzakelijkste benoodigd. heden van den menseh zijn, behoeven we niet bij onze buurstaten aan te kloppen. Onze eigen landbouwers kunnen ze in voldoende mate leveren en zij zouden daarbij, evenals dein. dustrie, wel varen. Ongetwijfeld blijven wij ten aanzien van sommige artikelen en vooral van enkele grondstoffen op het buitenland aangewezen, doch daar staat tegenover, dat ook wij producten maken, die de wereld elders niet kan koopen. Dat wij op deze wijze weer loonende werkgelegenheid en in groeten omvang in het land brengen, staat vast. Zoo kan dan tenslotte de beslissing over het lot van onze handelspolitiek alleen nog afhangen van de vraag, hoe ver wij reeds op den weg naar den ondergang zijn afgegleden en van de beoordeeling van ons toekomstig lot bij handhaving van den huldigen toestand. Wie de economische gebeurtenissen in het binnen, en buitenland gadeslaat, weet, dat elk optimisme dienaangaande ongewettigd is, Berlijn. MILLENAAR. (Met toestemming van den schrijver overgenomen uit „De Veldbode” van 6 Mei.) Het loonconflict inden Groningschen en Drentschen Landbouw. Vanwege de nog steeds uitblijvende rentabiliteit van den land- en tuinbouw, alsmede in de veehouderij, was door de Werkgeversorganisaties bij den aanvang van het nieuwe loonjaar wederom loonsverlaging voorgesteld. Deze hield vooral ineen loondaling van het uurloon van 10 pet., dus van 25 op 221/2 cent, alsmede van verschillende sei z o en w er k z a a rah ed en. Alhoewel in werkgeverskringen algemeen de landarbeidersloonen laag, om niet te zeggen van te laag, worden geacht, wil men noodgedwongen al de bedrijfsuitgaven zooveel mogelijk beperken, indachtig aan het spreekwoord, dat het hemd nader is dan de rok en de op zichzelf gezonde drang tot zelfbehoud. Door de werknemers, uitgaande van de samenwerking met werkgevers van sedert een paar jaar om loonende cultures te herkrijgen, wordt de voorgestelde loonsverlaging als onrechtvaardig aangevoeld, temeer daar men de rentabiliteit van de bedrijven niet direct aan den lijve ondervindt. Indien voor den ondernemer in het landbouwbedrijf een menschwaardig bestaan is weggelegd, zou loonsverlaging werkelijk inde huidige omstandigheden onrechtvaardig zijn. Nu dat niet het geval is geworden, is ze verklaarbaar. Dit sluit in, dat de schuld van dit alles ligt bij de totaal onvoldoende overheidszorg om de aftakeling van onze samenleving op te heffen. Zoo leek het tot voor eenige dagen uitte draaien op een armzaligen loonstrijd, die ai bij voorbaat verloren zou zijn voor beide partijen, daar er eenvoudig geen buit is om te verdeelen en uit economisch oogpunt zou het hemeltergend zijn om op een reeds zoo gefolterd bedrijf zoo’n hopeloozen strijd uitte vechten. Daarom is de arbitrale uitspraak de reddende engel. Dat deze inden regel zoo is, dat beide partijen hun „gezicht” kunnen redden, oftewel ’t verschil deelen, zal niemand bevredigen. Laat werknemer en werkgever steeds gezamenlijk blijven ijveren voor loonende prijzen, opdat aan de hand daarvan het loonpeil met vrucht kan worden verdedigd. Laten beiden tevens ijveren, dat niet alleen de laagste loonen zich „aanpassen”. Moderne diefstal. Als men den toestand van ons land Onpartijdig tracht te bezien, Dan twijfelt men aan het gezond verstand Van al die brave liên. Als men diefstal pleegt in Nederland, Dan zorgt men met zeer veel spoed, Dat zoo’n schrik van ’t vaderland Met gevangenisstraf wordt beboet. Maar als een deel in vakverband Neemt van het onbeschutte deel, Dan zet men rechtvaardigheid aan kant En men neemt veel te veel. De massa komt er heel goed af Want de verdrukten lijden stil: De m o d er n e d ie v en krijgen geen straf; Men doet zooals men wil. Maar eens komt toch de tijd, En die is niet ver meer af, Dat ook hier de gerechtigheid Zal eischen de verdiende straf Euvelgunne (Gr.) F. BUITER.

Zijt eenig. eenig, eenig! „Ben bundel, die uit losse takjes bestaat kan gemakkelijk gebroken worden, maar is hij saamgebonden en vereenigd, dan is geen arm sterk genoeg, dien te verscheuren. Zoo ook gij.... als gij hecht vereenigd zijt, dan is niemand bij machte u kwaad te doen. ” (Prins Willem van Oranje.) Jarenlang heeft het Duitsche rijk zijn onderdanen voorgehouden, op een postzegel, zoodat het in alle lagen in alle tijden moest doordringen; „Seid einig, einig. einig!” Het Duitsche rijk was nog jong, slechts weinige jaren waren verloopen, sinds de vereeniging der Duitsche landen te Versailles, doch niettemin hield deze jonge staat zijn bevolking een aloude wijsheid voor. Eeuwen geleden hebben de bondsstaten van Zwitserland zich onder eenzelfde leus vrijgevochten en nimmer weer vreemde overheersching geduld. De oude Grieken hebben deze woorden nimmer begrepen, tot •• hun eigen schade en ondergang. Doch w è 1 begreep het onze voorvechter, de stichter van, onze onafhankelijkheid, Prins Willem van Oranje, dien wij juist zoo spontaan en waardig herdacht hebben. Vandaar dan ook zijn woorden met vette letters aan het hoofd van dit artikel. Ook deze woorden geven de saloude spreuk te kennen: Eendracht maakt macht. In, welke woorden men het ook uitdrukken wil, bet doet er piet toe, als de beteekenis ten slotte maar eensgezindheid inhoudt. Hierin, schuilt juist de groote kracht: eens te zijn in en over alles. Eendracht in huis, eendracht inde vereeniging, en bovenal eensgezindheid inden staat. Jammer genoeg laat dat eendrachtig samenwerken, nog al veel te wenschen over. Inplaats van ééndraoht, ziet men overal tweespalt. Soms tweespalt in, het gezin, dikwijls in het vereenigingsleven, maar bovenal in ons staatsbestuur. Dit is een, der grootste feilen, die men onze regeerders kan verwijten, want waar eendracht macht maakt, breekt tweedracht kracht. Een staat moet bovenal sterk staan, onverbroken kracht hebben, anders is zoo’n staat machteloos, zonder merg of pit, waaronder de geheele gemeenschap mede lijdt. Doch een staat zal niet in verdeeldheid liggen, wanneer zijn onderdanen maar eendrachtig samenwerken. Verscheurd in partijen en partijtjes. Hier kunnen we weer op fouten wijzen, die wij als Hollandsche natie in het bijzonder bezitten. Wij, Nederlanders, al te saam, zijn geen volk van één beginsel, van nationalisme gekweekt, doch wij zijn verdeeld, verscheurd, versnipperd in partijen en partijtjes, gevoed met internationale sentimentaliteit en weekhartigheid en blijven stom voor eigen nationaliteitebesef! Wel zingen we ons volkslied bij een voetbaloverwtoning, doch waardig voelen we het Wilhelmus eerst bij een, herdenking, waarin Oranje en Nederland samengaan. Gelukkig, dat het nationaliteitsbesef nog niet geheel en al verdwenen is bij het volk van Dietschen, stam. • Laat ons dan beseffen, bij de herinnering aan de zoo juist afgespeelde herdenkingen vol waardigheid en luister Oranje’s grootsten zoon betoond, dat wij Nederlanders zijn en Nederlandsch moeten handelen. Nu is dat gemakkelijk gezegd dooreen categorie inden staat, die baat zoekt bij eventueele verandering in het staatsbestuur. Zoo iets doet altijd oppositioneel aan, doch dit neemt niet weg, dat de boerenstand in Nederland niet Nederlandsch behandeld w or d t. Hij zelf handelt ook niet Nederlandsch, en dat is het zwak der boeren, maar daarover straks. Het is toch maar al te waar en, gelukkig dringt die waarheid in steeds wijdere kringen door, dat de Nederlandsche boerenstand geducht in het nauw zit, ja, binnenkort, geheel ontredderd zal zijn. Alle hoop der boeren was dan ook gericht op verandering inde volksvertegenwoordiging, maar helaas, het heeft niet zoo mogen zijn. De huidige samenstelling der Tweede Kamer heeft voor de boeren geen bijzondere beteekenis. Nu blijft hen nog alleen de hoop, dat, al is de samenstelling der partijen niet veel veranderd inde Tweede Kamer, het gehalte zoodanig geworden zal zijn, dat de landbouwbelangen een beter oor bij diverse leden zal vinden. Deze hoop is niet ongegrond, maar om den boer uit zijn misère te helpen, moet er zóó spoedig en zóó veel geholpen worden, dat het haast onmogelijk lijkt. Dat het zoo’n voortgang zal hebben, betwijfelt de boer zelf ook en zoodoende ziet hij de toekomst somberder in dan ooit, want de Nederlandsche boer kan geen dag, geen uur meer wachten. Er zal dan ook wel nationaal gehandeld moeten worden en men zal de autarkische richting uit moeten. Geen product, dat hier gekweekt kan worden, mag ingevoerd worden voor prijzen die den boer den nekslag geven. Allereerst moet een staat zorgen voor zijd eigen boerenbevolking, opdat die niet verzwakt maar gezond en jn staat blijft om voort te produceeren. Hierbij is al het andere ook het beste gebaat, en inde eerste plaats de staat zelf. Nog is er geld inden lande, waaraan handel, industrie en transport zich kunnen laven. Al gaat het moeilijk, nog kan de staat de baten vinden bij zijn bevolking en kan hij zijn verplichtingen jegens het groote leger ambtenaren nakomen. Maar hoe lang nog? Bij de tegenwoordige manier van handelen niet heel lang meer, want spoedig is het land, de bron van alle bestaansmiddelen, uitgeput. Figuurlijk gesproken, zijnde boeren nu al gelijk uitgeschudde meelbalen. Als het zoover is, wat heeft dan een importeur van granen aan zijn omzet, als hij geen koopkrachtig achterland meer heeft? Wat heeft dan een werkman in industrie of transport te verdienen, als er niets meer valt om te zetten? Waarom dan zoo heftig gestreden door werknemer en ambtenaar tegen loonsverlaging als er straks geen loonen en salarissen meer te betalen zijn? Vragen, die men wel in gedachten mag houden. Neen, de heele bevolking moet

eensgezind gevoelen en begrijpen, dat der boeren zaak ook hun zaak is en dat het boerenbelang ook hun belang is, want, „was er niet de boer, zoo hadt gij geen brood”. Het is de plicht van de overheid, dit ook in te zien en deze meening ingang te doen vinden bij alle lagen der overige bevolkingsgroepen. Als dit ingezien wordt en allen willen eendrachtig meehelpen aan het groote werk, den boerenstand jn het leven te houden, ineen gezand krachtig leven, dan komt alles wel weer terecht, al zal het niet in één dag gebeuren. Hiervoor zijnde wonden, den boerenstand geslagen, veel te diep en te groot. Doch.... hieraan moet de boer zelf ook meedoen. Hoe donker en ellendig het er voor hem ook uitziet, toch laten velen hun partijgeest maar lustig botvieren. Insteê van eendrachtig samen te werken, om nog te behouden wat er is, werken zij mee aan het zaaien van tweedracht op den politieken akker. Ook op hen zijn van toepassing de woorden van Prins Willem; „Als gij hecht vereenigd zijt, dan is niemand bij machte ü kwaad te doen.” Laten zij dit toch eenmaal eens beseffen en in gedachte nemen, ’tls meer dan ooit tijd ervoor. Niet alleen, dat zij als één man voor allen moeten staan in hun politiek verweer, doch op den boerenstand rust nog een andere plicht. Wanneer de boer zijn recht vraagt voor een menschwaardig bestaan, dan is hij in zijn volste recht. Doch dit recht draagt hem dan ook een plicht op en wel deze: sieunt Nederlandsche industrie, koopt Nederlandscli product. Wanneer hij als producent de voorkeur vraagt voor eigen waar, rust op hem de zedelijke plicht, waren te koopen van Nederlandsche herkomst. Ook dat is nationaal handelen. Wanneer hij een schoffel, vork, hark of wat ook noodig heeft, laat hij Hollandsch fabrikaat eischen. Laat voortaan zijn zaai- en maaimachine, zijn één- en meerscharige pleeg in Holland gemaakt zijn. Laat hij stikstof gebruiken van Nederlandsche herkomst en alleen dat uit het buitenland betrekken, wat hier niet verkregen kan worden. Doch vraagt hij een motor of machine, welke hier niet gemaakt worden, laat hij Hollandsch fabrikaat eischen. Wanneer er telkens maar weer naar gevraagd wordt, zal het hier gemaakt worden. Want waar vraag naar is, wordt tenslotte aan voldaan; dat is eender economische wetten van da eerste grootte. De wol van zijn deken kan Hollandsch zijn, het meel van zijn pannekoek idem, gelijk da lepel, die hij gebruikt in Hollandsche pap. Zijn schoenen kunnen in Nederland gemaakt worden, gelijk het zomerjaponnetje van zijn dochter of de mantel van zijn vrouw. Zijn koffie en thee, zijn tabak en pijp, alles kan en moet Hollandsch zijn, want ook Ned.-Indië is een, deel van Nederland. Daarom, ook weg met Australische boter uit onze Oost, weg met Argentijnsch vleesch uit ons land, geen Amerikaansch koren meer naar onze havens. Onze koffie van Java en niet van Brazilië; onze tabak van Sumatra, niet van Turkije of Egypte. Zoo zou er nog oneindig meer te noemen zijn, doch de opzet is nu duidelijk genoeg. Alleen vreemde waren moeten in de tweede plaats in aanmerking komen, n.l. bij tekorten, of bij afwezig zijn, dat niet te verhelpen is. Wij zullen b.v. altijd wel buitenlandsche kali moeten betrekken. Wanneer wij, Nederlanders, hier eendrachtig aan meewerken, dan zal de boerenstand intakt kunnen worden gehouden, binnenlandsche handel, industrie en transport zullen weer opleven en duizenden en nogmaals duizenden, nu ieege handen, zullen weder werk vinden. De werkman is niet de laatste die bij deze handelwijze gebaat zal zijn. Werk! werk! werk! Dat is tegenwoordig de groote gedachte. En hier is werk. Evengoed als in Duitschland, waar juist bet feest van den arbeid gevierd is, zouden wij dan werkelijk het feest Van den arbeid kunnen vieren. Meer nog, dan zouden wij kunnen aanheffen het lied van den arbeid dooreen dichter van Dietschen stam eens gezongen, met het bekende refrein: Stedeling, dorpeling, * ■ Trotsche verworpeling; Kroont met ijzer Den Arbeid Keizer! Juist! Zóó kon het zijn! Zoo moet het worden, maar dan eerst: zijt eenig, eenig, eenig! en denkt aan de woorden van Prins Willem van Oranje, hierboven genoemd. HOLM. Van onze adverteerders. Jubileum Cerfontaine. Donderdag j.l. was het 50 jaar geleden, dat de heer U. J. Cerfontaine zich inde Liefkens. straat te Winschoten vestigde en een lood. gieters- en koperslagerszaak begon. Inden loop der jaren heeft de heer Cerfontaine niet alleen zijn zaak een gevestigden naam bezorgd, maar ook steeds het bedrijf uitgebreid en er voor gezorgd met zijn tijd mede te gaan. Winschoten kreeg gas- en waterleiding en de zaak-Cerfontaine richtte zich daarnaar in. De electriciteit nam haar groote vlucht en daar paste de zaak zich bij aan. Reeds sinds eenige jaren wordt de zaak thans gedreven onder den raam Gebrs. Cer. fontaine en de uitbreiding is voortgegaan door het in gebruik nemen vaneen tweede perceel inde Langestraat (waar ook al dadelijk op 28 April 1921, dus juist 12 jaar geleden, een afdeeling luxe.artikelen werd ingericht) en vervolgens dooreen afdeeling radio, Inde 50 jaar van haar bestaan heeft de zaak zich een uitnemende reputatie weten te verwerven, die ze met zorg hoog houdt. Het heeft haar in deze dagen niet ontbroken aan belangstelling, die in het bijzonder tot uiting is gekomen inde vele bloemstukken, die thans prijken inde étalages van de beide winkelperceelen. Men zie de groote advertentie alders in dit nummer, vermeldende een speciale jubileum.reclame van de fa. Cerfontaine.