Oude. ÖntKo4ning.sstciseis

VOORDAT men bekend was met de ontroming door middel vaneen centrifuge, paste men de natuurlijke oproming toe, toen de enige methode om room uit melk te verkrijgen. Vanzelfsprekend was deze ontroming minder scherp, waardoor er veel vet inde melk achterbleef, hetgeen een mindere boteropbrengst en dus een verlies betekende. In Zuid-Limburg karnde men sinds onheuglijke tijden room, die men volgens de Oud-Holsteinse methode verkreeg. Ook in het Noorden van ons land paste men deze werkwijze toe. Men goot hiervoor de melk in platte vleuten de zogenaamde „platielen” welke van metaal of aardewerk gemaakt waren. Inde zomer stelde men deze vleuten op inde kelder en inde winter vaak inde woonkamer. Aan deze vleuten werden bepaalde eisen gesteld. In 1854 schreef M. D. Feenstra er over: „Melkkoelers of mouten van zink zijn beter dan van hout, als zijnde koeler en gemakkelijker te zuiveren. Hoe spoediger de melk verkoelt, hoe meer room zij geeft. In hoeveelheid boter verschilt dit dikwerf 8 ten honderd. Dein mouten van zink opgeslagen melk moet niet meer dan de breedte ener vrouwenhand diep zijn, opdat alle daarin aanwezige room zich behoorlijk kan afscheiden. Vlakke glazen melkkommen van 5 palm diameter zoals wij die voor enige jaren uit Mecklenburg ontvingen, zijnde beste en zuiverste melkkoelers van alle tot dusver gebruikelijke”. Uit dit schrijven kan men afleiden dat men steeds trachtte de modernste en beste werkwijzen toe te passen. Dat de Nederlandse zuivelbereiding vroeger reeds op een hoge trap van ontwikkeling stond, blijkt uit het feit dat lieden uit Noord-Duitsland bij de Friezen inde leer kwamen. In Noord-Duitsland vindt men het Friese en Holsteinse stelsel nog terug; beide stelsels bleken de beste ontromingsmethoden te zijn,

voordat men met de centrifugale ontroming bekend was. De Friezen gebruikten meestal koperen Vleuten van 75 cm lang, 45 cm breed en 15 cm diep. Ze werden niet geheel gevuld, gewoonlijk met niet meer dan 25 liter melk. Zeer waarschijnlijk waren het de zindelijkheid en het schoonheidsgevoel der boerinnen, die de oorzaak waren van het gebruik van koperen Vleuten. Er waren zelfs boerderijen, waar alle voorwerpen, zoals melkemmers, zeef, roomlepels van koper vervaardigd waren. Het Friese ontromingsstelsel eiste een ruime en goed ingerichte kelder, waarin de vleuten geplaatst werden. Na het melken werd de warme melk dooreen zeef van paardenhaar of kopergaas inde vleuten gegoten. Hierna opende men de ramen der kelders, om de ~melkdampen” te verwijderen. We schreven hiervoor dat de Nederlanders steeds trachtten de modernste methoden toe te passen; niet altijd was het zo. Het gebeurde wel eens dat men zeer sceptisch tegenover een nieuwe methode stond. Eerst dan, wanneer bewezen werd dat er betere resultaten mee verkregen werden, ging men er toe over, de nieuwe werkwijze toe te passen. Zo bleek dat men in Zweden en Denemarken een nieuw ontromingsstelsel toepaste, dat men naar de uitvinder het „Swartzstelsel noemde. Het stelsel bestond hierin, dat men de melk vóór de ontroming zo lang mogelijk zoet trachtte te houden. De vetbolletjes konden dan beter opstijgen, en bovendien bleek de ondermelk van zoete melk een betere grondstof voor de kaasbereiding te zijn dan ondermelk van aangezuurde melk. Hoewel dit stelsel in bovengenoemde landen reeds lang met succes werd toegepast, wilden de

Nederlanders er nog niet mee beginnen. Doch spoedig zagen de Friezen in dat de boter- en kaasexportischade leed; men werd gedwongen het nieuwe stelsel toe te passen. Op 22 Febr. 1878 riep de Friesche Maatschappij van Landbouw een vergadering bijeen en men besloot hierin enige afgevaardigden naar Zweden en Denemarken te zenden. Het waren de heren C. L. Beyma thoe Kingma, P. Walma en H. Pasma die het Swartzstelsel gingen bestuderen. In het verslag dat de commissie uitbracht werd duidelijk aangetoond, dat het Swartzstelsel ver boven de bierbekende stelsels te verkiezen was. Hierna ging men er toe over de nieuwe methode toe te passen.. * * Zo kwam men eindelijk tot het in gebruik nemen van de centrifuge. En na dein bedrijfstelling der centrifuge volgden er lange reeksen van onderzoekingen. Niet alleen de centrifuge werd bestudeerd, maar vooral ook de oorzaken van het opromen. Men vroeg zich af waarom de ontroming bij het ene stelsel vlugger ging dan bij het andere. Wat was hier de oorzaak van en hoe is de samenstelling der vetbolletjes? Om deze vragen te kunnen beantwoorden hebben geleerden uit vele landen onderzoekingen gedaan. Men onderzocht de invloed die de viscositeit op de oproming had; men nam aan dat de taaivloeibaarheid het opstijgen der vetbolletjes belemmerde. Onderzoekers kwamen echter tot de conclusie dat door toevoeging van bepaalde slijmstoffen de opromingsgraad werd verhoogd in plaats van belemmerd. Ook kwam men tot de ontdekking dat de grootte der vetbolletjes een belangrijke rol speelt. Van talrijke melkmonsters werd de invloed van de verschillende chemische en physische eigenschappen op de oproming bestudeerd. Een arbeid, die jaren duurde. J. F. M.

1015