dit terrein. Bij de beoordeeling van dit boek heb ik mij de volgende vragen gesteld: P. Wat eischt de ontwikkelde practicus van de botanici? 2“. In hoever heeft het boek van Dr. Bos aan die eischen kunnen voldoen?

Bij de beantwoording dier eerste vraag kwam ik tot de overtuiging, dat wij inderdaad zeer veeleischend zijn. Wij willen een boek, geschreven in een zeer eenvoudig Nederlandsch; zooveel doenlijk, vrij van uitheemsche woorden en andere vreemde elementen. Ik ben nu van meening, dat het den geachten schrijver niet gelukt is, zich zoo, men houde mij de uitdrukking ten goede, „plomp eenvoudig” uit te drukken, als het lezend deel der tuinders dat verlangt. Het is zeker moeilijk dit te doen, vooral voor iemand, die niet gewend is, tot personen van weinig studie te spreken, doch ik acht het een conditie sine qua non.

Men zal de taai van den schrijver op een aantal plaatsen bepaald „geleerd” vinden. Zoo staat b.v. op pagina 46 het volgende: „Bij de heliotropie zijn alleen werkzaam de sterker breekbare stralen van het zonnespectrum, dus de groene, blauwe en violette. Sterk, direct zonlicht zal dus zeer krommend werken; uit het toruggekaatste, diffuse licht is een deel van bovengenoemde stralen verdwenen. Het minder breekbare deel (rood, oranje, geel) werkt in ’t geheel niet; planten, in licht gekweekt, dat door een oplossing van dubbelchroom zure kali is gegaan, groeien even krachtig naar alle zijden en storen zich niet aan de verlichtingsrichting.” Ik ben er zeker van, dat er in ons land niet veel tuinders zijn, die ’t verschil vatten, tusschen direct en diffuus zonlicht, dat er eveneens weinigen zijn, die weten wat het zonnespectrum is en ook slechts zeer enkelen, die er eenig begrip van hebben, wat het zonlicht overkomt in de dubbelchroomzurekalioplossing. Dat, ten slotte, schrijver zich bedient van de verbeterde spelling, maakt het boek in mijn oogen slechts meer bruikbaar. Menig tuinder kan er in lezen, zonder dat hij er iets van bespeurt, en die het wel merkt, zal zeker de overtuiging moeten krijgen, dat de nieuwe spelling verre de voorkeur verdient.

In de tweede plaats willen wij een werk, dat zooveel mogelijk alle questies bespreekt, van plantkundigen aard, waarover de tuinder zich wil doen inlichten. Nu heeft schrijver zich beperkt tot de houtachtige gewassen, (ik had liever die beperking niet gezien daar een groote massa tuinderijen gemengd zijn), maar dan had hij, naar mijn meening, dan ook zoo ongeveer alles wat van 'belang is, omtrent die houtgewassen in één boek moeten bijeenbrengen. Ik had bijv. in het boek gaarne gezien, een résumé van alles, wat er bekend is, omtrent zelfsteriliteit, zelffertiliteit en parthenocarpie van de vruchtboomen voor ons klimaat. Daaruit ware voor de fruittelers iets te leeren en ik verwacht bepaald, dat zeer velen zich hierover gaarne zullen laten onderrichten. Er is wel niet veel bekend, dat zij toegegeven, over deze onderwerpen, doch het is beter, uit den mond van een zoo bevoegd persoon, als de schrijver is, te vernemen, dat men hier of daar nog niets van weet, dan wel door een waanwijs iemand op een dwaalspoor te worden gebracht, zooals, helaas, zoo dikwijls gebeurt. Aan deze bespreking zou zich kunnen aansluiten een overeenkomstige omtrent de vruchtdragende sierboomen. Niet zelden toch is men in het onzekere aangaande de oorzaak van onvoldoende vruchtzetting van Aucuba, Skimmia, Pernettia, Ilex en hetgeen men kan ondervinden bij het winnen van hybriden, zooals moeilijkheden bij de bevruchting, bij het opfokken der kruislingen, etc. Een ander onderwerp, m.i. eveneens van groot belang, zou zijn de veranderlijkheid en erfelijkheid. Er is misschien geen onderwerp, dat van zooveel gewicht is voor boomkweekers, en waaromtrent zooveel absurde opvattingen heerschen, als juist dit.

Het is werkelijk geen luxe, dat over dit thema eens een grondige verhandeling onder het bereik van vele boomkweekers komt. Een derde punt is de physiologie der geoogste vruchten. Door Fransche en Amerikaansche onderzoekers is reeds een en ander gevonden, dat van belang is; en waar men vermoedelijk na verloop van tijd, meer studie zal gaan maken van het bewaren en reizen van versch ooft, daar is het hoogst wenschelijk, dat men een ovei'zicht heeft, van wat de wetenschap op dit gebied ontdekte. Voor vele tuinaanleggers ware een overzicht gewenscht geweest van de eischen, die de houtgewassen aan ruimte, bodem, klimaat en licht stellen. De vragen hierover zijn zuiver botanisch en weinig auteurs hebben er aandacht aan geschonken. Bovendien blijkt voortdurend, dat velen, die zich tuinarchitect noemen, hun plantmateriaal onvolledig kennen. Ziehier dus eenige onderwerpen, die wij in het boek missen. Het is niet onmogelijk, dat schrijver en uitgever voornemens zijn, in een ander boek de ontbrekende hoofdstukken te plaatsen, doch ik acht het' een fout, die het vóór mij liggende werk aankleeft, dat het wel onderdeelen van ondergeschikte practische beteekenis, doch niet al de cardinale questies bespreekt. Ware de inbond van het boek geannonceerd als deel 1 van de Tuinbouwplantkunde der houtige gewassen, dan had ik hiermee vrede kunnen hebben en kunnen volstaan, met de hoop uit te spreken, dat deel 11 spoedig zou volgen, doch uitwendig is niets aan het boek te zien, dat den kooper waarschuwt, dat hij nog slechts een deel van het geheel vóór zich heeft en menigeen, die het werk aanschaft, in de hoop, er in te vinden, wat hij zoekt, zal het teleurgesteld terzijde leggen, zooals ook ondergeteekende heeft gedaan. De titel wekt verwachtingen, waaraan de inbond niet geheel beantwoordt.

Een andere wensch, die wij hebben betreffende een boekwei'k als het onderhavige, is, dat wij, wat er behandeld wordt, zoo practisch mogelijk besproken vinden. Dus in de eerste plaats moeten de gegeven bewijzen sterk sprekend zijn en, ten tweede moet voortdurend worden gewezen, op wat door den practicus rechtstreeks afgeleid moet worden uit het meegedeelde en hoe hij daarmee zijn voordeel kan doen. In dit opzicht zijn er een aantal kleinigheden te noemen, die in het boek op haar plaats zouden zijn geweest. Ik bedoel b.v. een lijst van bruikbare onderstammen voor allerlei gewassen, met vermelding van hun meest belangrijke eigenschappen. AVaar over onderstammen en enten wordt gehandeld, had ik gaarne de demonstratieve cijfers van Rivière en Bailhache geciteerd gezien, de onderzoekingen van Eugène Leroux, enz.

De afbeehlingen ter illustratie van den tekst zijn over ’t algemeen goed gekozen. Een uitnemend goede eigenschap van het boek is, dat het de feiten geeft in het ware licht der wetenschap. Vele zoogenaamd populairwetenschappelijke werken zijn alles behalve wetenschappelijk. Dit verwijt kan het boek, waarover ik spreek, niet treffen.

AVanneer ik een ander resumeer, meen ik tot de volgende stellingen te moeten komen.

P. dat, ofschoon in het werk veel belangrijke onderwerpen uitvoerig worden behandeld, daarin andere nog belangrijke!' besprekingen ontbreken.

2®. dat het boek voor niet zeer ontwikkelde lezers moeilijk leesbaar is.

8“. dat schrijver er niet in geslaagd is, een werk te leveren, dat bij het direct geïnteresseerde tuinders- en boerenpubliek groeten opgang zal maken en wel in verband met de onder 1® en 2° geformuleerde gebreken. Ik zou hieraan kunnen toevoegen de veronderstelling, dat het van veel nut kan zijn voor tuinbouwonderwijzers en candidaten voor de akte tuinbouwkunde 1.0. alsmede voor liefhebbers van de natuur en van het tuinieren.