ïak te halen en in het naauwe te brengen, de deur vervolgens te openen en weder te sluiten, is hem nu even onmogelijk, als om een der ingewikkeldste vraagstukken der hoogere mathesis op te lossen; hij zet zich op de stoep neder en begint tegen de deur te stompen. Zijn ploert ligt in de armen zijner, wel niet schoone, maar kuische gade; in zijn droom stelt hij zich misschien het zalig genot voor, dat hij smaken zal, als zijn kommenijswmkeltje in een groeten kruidenierswinkel zal veranderd zijn... toen het vreesselijke leven aan de deur hem doet ontwaken. Geeuwende, doch zonder morren staat hij op, en zijn ondankbare heer denkt er ’s morgens naauwelijks aan, welke moeite het gekost heeft om zijn zwaar ligchaam den trap op te sjorren, zijne kleederen van zijn lijf te trekken en hem liefderijk te ondersteunen, wanneer zijn maag protesteerde tegen den te groeten invoer van spijs en drank. O, ploert! wie zal nooit genoeg kunnen roemen; wie zal alle diensten opsommen, die de maar al te dikwijls ondankbare student van u geniet ? Denkt hij er aan, dat hij u van den slaap berooft, wanneer midden in den nacht op een zijner gloeijende feesten een lied, dat de ruiten doet dreunen, in de kamer boven uw hoofd weerklinkt, en wijt hij er u dank voor, wanneer gij weer ’s morgens voor dag en voor daauw de débris van zijn feest, de leêge en gebrokene flesschen, de eindjes cigaar en misschien nog