Dan sloeg nog hooger
Mijn warm kloppend hart.
En mijne liefde,
De eeuwige, sterke.
Zij zou u juichend
Bewaken bij ’t onweer.
Dan zoudt gij siddrend
Mij blikken in d’oogen
En daarin aanschouwen.
Wat nooit verandert
In alle stormen.
Dan zoudt gij lagchen,
En niet meer sidderen.
Zie, daar bedaart reeds
De stormende woeling.
De golven en winden
Zij komen tot rust,
En op de wateren
Heerscht diepe stilte.
Daar rust gij denkend
Aan mijne borst.
Er heerscht doodsche stilte:
Mijn luistrend hart
Hoort in uwen boezem
’t Antwoord reeds kloppen.