betaalt bij zijne intrede in liet corps / 6.50. Telken jare betaalt hij zijne contributie; deze beide bijdragen strekken om de uitgaven van het Studenten-corps te bestrijden. Zij behooren dus ook onder één hoofd verantwoord te worden. lets anders is het met de ontgroenpartijen. Slechts een betrekkelijk klein gedeelte van het Studenten-corps neemt daaraan deel; de overige Doctoren hebben niet de minste betrekking op de tot deze festiviteiten bijeengebragte gelden, het is dus billijk, dat deze gelden niet versmolten worden met die, tot algemeen gebruik bestemd en waartoe alle Doctoren zonder onderscheid het hunne bijdragen.

De vorige Senaat hield echter niet alleen de gelden der ontgroen-partijen afgezonderd; ook voor de ontgroeningen hield hij een bijzondere kas. Tot deze splitsing is niet ééne geldige reden uit te denken. Wèl kunnen we misschien gissen wat er aanleiding toe gaf.

Art. 67 der wet zegt : »de Senaat ontvangt van ieder bij zijne opname in het Studenten-corps de som van /■ 6.50.” De vorige Senaat begreep, dat volgens dit art. die ƒ 6.50 uitsluitend dienden tot bestrijding der ontgroenings-kosten. Zie daar een grove dwaling, die tot vele misbruiken aanleiding heeft gegeven. Boor een afzonderlijke ontgroeningskas te vormen, dacht men dat hel nu ook wel van zelf spreken zou, dat bedoelde ƒ 6.50 alleen ter bestrijding der ontgroenings-kosten hadden te dienen. Yan een zoodanig denkbeeld uitgaande, moest men wel verwonderd opzien bij het hoeren der aanmerkingen op