En achter in de laan zoo waar! dat’s zusjen, met

Heur breeden hoed, heur kiss-me-quick met wuivend lint,

Naar herderinnenwijs : —en naast haar springt Azor.

Haar vragend aanziende, en blij kwispelstaartend ,en

rinks, als een pijlscheut uit de boog, de lange laan

Oprennend met luid vreugdgeblaf... Hij hoort het, hoort

Almee (almee I) hoe zus voorlang heur halsvriendin

’s Daags tienmaal zeide, dat : broer Wim nü spoedig kwam,

Eu hoe m’ ’em best verrassen mocht?

Maar die, die halsvriendin,

Of die ook blij zal zijn ? Ik weet niet; doch bij ’t geen

W i m toegezonden werd, is dit maal ook een paar

Pantoffeltjens wel van zijn zuster; maar ’t kon zijn ,

Dat het vriendinnetjen daar soms bij tusschentijds

Wel eens een steekjen aan geholpen had (zij is

Gedienstig van nature en goed van hart), Hoe ’t zij,

Een zuster, aan een broer, schrijft over velerlei

Waarmee wij vreemden niet te maken hebben. Licht

Vernamen we anders meer van deze zaak. Doch stof

Tot denken geeft de omstandigheid, dat iemand met

Een pover tantum ’s jaars (al heeft hij ook daarbij

Den schoonsten ooftboom, en de liefste zus, ja zelfs

De beste moeder) zoo goedsmoeds kan zijn, waar hij

Een brief krijgt, fruit, en twee pantoffeltjens, wier port

Het middagmaal hem kost van daag het middagmaal!!!

3*