dat wanneer de Baron zijn aanbidder wilde worden, Zijn groen mutsjen vooral zigtbaar moest zijn! Tempora nmtantnr, et nos in ülis _ Armzalig kleurmannetjen I

„ Thmk how posterity will treat thy name ,

And buy a rope, that fnture times may teil

rhou bast at least bestowed one penny well!"

En wie komt daar? n» 5 in de middenrei? lemand met een Azteeken-bakkes; hij stapt zoo didftig, en zijne oogbollen rolden zoo vurig, zoo angstig rond, als of hij bang is voor den.... Duevel!? ’t Is mijn gewezen academievriend, Willem Kranendraaijer; thans, Wel Edel Gestrenge, berucht voor zijn elastiek geweten! In onzen volzaligen Studententijd – „toen ’t ligchaam altoos vol van kracht, do borst vol van moed, ’t hart vol van liefde, ’t hoofd vol van geest en de beurs leêwas«, – toen we elkaör broederlijk omhelsden ondw schuimende bokalen, toen Kraantje (zoo heette hij in de wandeling) zoo rein was als de reinste der Engelen tegenover een meisje van zestien jaar, en Eau een dikke boerenmeid « _ toen we nog toasten sloegen, dat de glazen er bloedige tranen van schreiden, toen we nog vol geestdiift juichten:

aWer nicht Hebt Weib, Wein nnd Gcang,

Er bleibt ein Narr sein leben lanar!"

Ja, toen, toen zwoeren we elkaêr de trouw van Orestcs en Pylades, toen zouden we des noods onze