BIJL A G £ A.

KONINKLIJK BESLUIT VAN 2 MEI 1859.

Wij Willem 111, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg, enz. enz. enz.

In aanmerking nemende, dat de Koninklijke Academie te Delft, voor zooverre zij strekt tot opleiding van ambtenaren voor de burgerlijke dienst in Nederl. Indië niet oplevert een toereikend getal ambtenaren voor de behoefte van die dienst, en willende, in afwachting van eene difinitieve herziening van de bestaande bepalingen, betretfende de opleiding van, en de benoembaarheid tot ambtenaren, in de bestaande behoeften voorzien:

Gelet op de voordragten van onzen Minister van Koloniën, van 17 Pebr. 1858 , Lit. A, N® 9, en 30 April 1859, Lit. A, N« 40;

Den Eaad van State gehoord (rapport van 9 April 1858, N« 2);

6