,! Ik zal eens even wat cigaren gaan koopen, “ zegt Frans van Hoeven, terwijl hij opstaat en zich verwijdert. Naauwelijks is hij buiten gekomen of een boer spreekt hem aan.

,/ Meneer! zoudt uwes mij ook zeggen kunnen, waar het kostschool is van Mevrouw Ter Veer?//

„Wat most jij daar uitvoeren?// vraagt Frans.

// Een brief brengen, begrijpt uwes, aan Mevrouw Ter Veer. ’t Is een aanbevelingsbrief meneer! en ik moet er bai zeggen, dat de nieuwe knecht, die Mevrouw’s zuster bai ons op ’t dorp gehuurd heit voor haor, morgen eerst kan kommen; de oude sukkel heit zich wat bezeerd, begrijpt uwes! «

r Zoo man ! dat treft gelukkig I geef mij dien brief maar, ik zal hem aan mijne tante Ter Veer geven;// en met-een stopt Frans hem 3 dubbeltjes in de hand voor zijne boodschap, terwijl de boer zijn pet afnemende weggaat.

Frans van Hooven ging vervolgens cigaren koopen en kwam weldra terug.

// Ja I// hoort hij van Thuyl zeggen, «ik heb zoo dikwijls getracht er in te komen, maar ’t is ....

//Waarin kan je niet komen?» vraagt van Hooven.

// In de kostschool 1 » roept men.

// Och! dat zou zooveel moeite niet kosten I » herneemt Frans, een cigaar opstekende.

»Ja 1 dat is weêrgaas gaauw gezegd!» valt van Thuyl in, »maar ik zou het je dan wel eens willen zien doen.»