En ook de menschen zijn als toen,

Zoo hart’lijk en zoo goed.

En blij dat zij me wederzien :

Dat tuigt me een ieders groet.

O lieve, goede oude-tijd :

Toen ’k, nog eenvoudig kind,

In ied’re bloem een hemel zag.

Door iedereen bemind !

Toen ’k in den warmen zonneschijn,

Naar bonte vlinders joeg;

En na den leertijd, steeds op nieuw.

Naar ’t oude speelgoed vroeg 1

Toen >k ’s avonds op mijn knietjes lag,

En God den Vader bad,

En in mijn slaap Zijne eng’len zag.

En niets te wenschen had !

O lieve, goede oude-tijd;

Toen ’t kinderlijk gemoed

Trotsch klopte bij de moederkus,

Als ’t allerhoogste goed.

O lieve, goede oude-tijd!

Waarom moest ieder jaar

Een blaadje ontrukken aan de bloem

Van uwen rozelaar ?

3. V. L. M.