Wij beginnen ditmaal eens niet met te zeggen, dat het zoo moeielijk en onaangenaam is een verslag te schrijven; ook niet met te verzekeren, dat het verkopen jaar al zeer merkwaardig is geweest. Wij willen liever eens kort voorop zetten, wat in ons oog een verslag wezen moet. De gevoelens daarover zijn verschillend {viri docti hac de re disputant, zou prof. Eovers zeggen) en geheel onbelangrijk is de zaak niet. Wordt gevraagd: wat is het doel van dit ons verslag ? Wat het zijn kan, noch mag, gaan we kortheidshalve voorbij ; we nemen alleen de vrijheid te zeggen, waar wij het voor houden. De vorige bladzijde wijst het aan. De toestand en de lotgevallen der ütreehtsche Hoogeschool worden hier geschetst. Wat de bereiking van ’t doel onzer academie heeft bevorderd of belemmerd , wat bedroevend of verblijdend heeft gewerkt, wat de sol justUiae helder heeft doen schijnen of met wolken omfloersd dat alles moet hier ter sprake komen. We nemen hoogeschool in den uitgebreidsten zin van ’t woord : ’t bestuur van , ’t onderwijs aan , de inrichtingen verbonden met de academie passeert hier de revue. We beoordeelen dat als studenten; wij