len invoercle, daarom was de geschiedenis hem eene hoofdbron bij de verklaring der regtsvoorschriften ,en sprak hij wel eens van het regt, onderscheiden van de wet omdat het , historisch geworden, de sanctie des weto-evèrs niet behoefde . om te bestaan. In dien geest heeft hij bijna vijftig jaren voor de regtswetenschap gewerkt en vooral door zijn onderwijs eenen krachtigen invloed uito-eoefend. Nog staat zijn beeld daar voor mij, zoo als hij ons” het romeinsche regt verklaarde , met die eigenaardige helderheid en klaarheid, waardoor het onderling verband van de verschillende voorschriften in het helderste licht trad , met die gemakkelijkheid , die het meesterschap bewees over het onderwerp , en met die levendio-heid , die ons boeide en liefde inboezemde voor de wetenschap Hoe bewonderden wij zijne schranderheid , waar moeijelijkheden waren weg te nemen , zijne scherpzinnio-heid . waar duisterheden waren op te helderen , die kennis der bronnen, die hij scheen van buiten te kennen, dien rijkdom van letterkundige en historische herinnering. En dan die eigenaardige, geestige wijze waarop hij ieder onderwerp wist te behandeleti zoodat hij iii die behandeling geheel zijne eigene individualiteit afspiegelde en . zonder dat hij het scheen te vermoeden , zijn onderwijs door zijnen geest bezielde. Juist daardooi werd het zoo vruchtbaar en nuttig voor ieder, die er o-ebruik van maakte, zoo onvergetelijk voor wie hem ”ekend hadden Als hij daar over het romeinsche regt sprak, was het ons als of een der beroemde juristen der oudheid was opgestaan en, wat wij gewoon zijn in hunne schriften te bewonderen , de helderheid der voorstelling , de juistheid der opvatting, het tretfende der bewijsvoering, wij vonden het bij hem terug, die zich zoo geheel in hunne schriften had ingelijfd. lot in 1847 ging hij met zijne lessen voort, doch verzwakt van gezondheid zag hij zich genoodzaakt eene buitenlandsche reis naar het zuiden te ondernemen, en gaf in het academiejaar 1847—1848 geen onderwijs; sints opende hij zijne les-