Toen werd ten last hem ’t leven ,
Hij wenschte naar den dood:
Zijn levenslicht ging onder,
Toen zij haar oogen sloot.
Met wanhoop in het harte
Zat hij op ’t graf ter neer,
Hoe I aklig was hem ’t heden
Bij ’t overzoet weleer.
Eens toen hij zat te mijmren
En duister zag in ’t rond,
Of op haar heeldtnis staarde,
Maar nergens trooste vond ,
Toen lei men in zijn armen
Zijn hulploos eenig kind.
Dat zij hem had gelaten ,
De gade , zoo bemind ; ,
Het schreide luid hem tegen
En stak haar armtjens uit,
Hoe werd zijn hart bewogen
Door 'tElagende geluid 1