Hergeeft aan ons de vreugd, rooft buren ’t slaapvermo<ren;
En wijl op Placet Hic er een zegt: ’k vraag het woord"
raagt buurman aan zijn ga : of waarlijk zij niets hoort?
En de onafscheid’bre wacht, hij gaapt op zijnen post
En roept van ach! en wee! word ’k nog niet afgelost?
/,Houd moed mijn vriend. Uw rusttijd is gekomen.
De Paasch-vacantie naakt, dan kan de buurman droomen.
Gerust en zonder vrees voor naderende scherven ,
Die hem zijn slaap, en ons collegia doen derven."
En het geschiedde aldus, de Paaschvacantie kwam
En strekte ’s buurmans huis een tijd lang tot een dam .
Een dam voor ’t naderend geweld ,
Uit „ Placet * wreekend toegesneld.
En toen in ’t Sticht weer klonk der jongelingen stem,
Toen was het al voorbij : men dacht niet meer aan hem.
Thans 23 Mei! aan u mijn zang gewijd.
O dag , die immer welkom zij t,
Die den Senaat tot jaardag strekt
En drukte en vrolijkheid verwekt.
t Diner bij Bikkers ging niet door,
In eten had men geenen zin
Met drinken had men *t beter voor;
Want Bacchus ging den magen in,
In groote quantiteit, Driebergen kan ’t getuigen.
(Uit dit onschuldig feit hoeft niemand kwaad te zuigen).
Strengen braken , menschen gilden ,
Voor de waterproef bevreesd.