Onze vragende blikken zeiden genoeg. ‘O onwetenden, weet ge dan niet, hoe ons fêteren van Utrechts echtparen wordt beloond? Deze toch, met een wijze gematigdheid (die groote deugd, welke noch aan onze voorvaderen doet denken!) wacht bedaard den tijd af der academische lustra, maskerade en hare appendices om ons te vergasten [meestal om de vijf jaren, ‘voegde ik er bij) op een feest, neen op de y«i«fessence van al die feesten, welke nu zeer grotesk in-één saamgevat ons en details te losbandig zouden maken, de collegiën zouden doen leegloopen, of, wat voor velen ’tzelfdeis, onze studie zouden benadeelen. Voor één keer echter mag dit wel eens worden toegestaan, terwijl dan het spreekwoord bewaarheid wordt: ‘Wat zeldsaam is, is gezocht’ Maar keer ’t s. v. p. niet om, adres aan onze in ’t geheel niet zeldsame damesconcerten I’ en vermoeid van al dat praten zonk de jurist op zijn plaats neder

‘Die sinjeur daar,’ merkte de medicus aan, nijdig over de aandacht, die zijn tegenstander tot zich had getrokken, ‘spreekt mooi heel mooi Intusschen was ’t noch mooier, als hij maar lid was gebleven van een inrichting, die hij nu toevallig gunstig beoordeelt. waartoe hij echter even weinig recht heeft, als een professor, om den levenswandel zijner studenten te recenseren.’

‘Ziedaar, mijne heeren,’ riep ik verontwaardigd, ‘het oudewijvenpraatje, dat velen noch nababbelen. Waarheid