gezelschappen genomen, die uit den aard der zaak de afscheiding der studenten sterk bevorderden. De professoren en curatoren gingen echter om andere redenen deze genootschappen tegen; zij hadden toch reeds meermalen de ervaring opgedaan dat de jongelui, door zich in eene corporatie te vereenigen, eene geduchte macht tegen den academischen senaat vormden. Een andere grief tegen alle nationale, provinciale en stads-gezelschappen was de slechte invloed, welke deze vereenigingen op de studenten uitoefenden. In een merkwaardig Latijnsch edict van 1674 klagen de curatoren der Utrechtsche hoogeschool hoe de studenten ten koste hunner studiƫn en hun ner zedelijkheid, en dikwijls tegen hunnen wil gedwongen werden, leden dezer vereenigingen te worden. De leden moesten, blijkends dit edict, zoowel bij hunne aankomst aan de academie als bij hun vertrek, bij hunne publieke disputen en hunne promoties , groote sommen in de kas dezer gezelschappen storten. Dit geld werd aan kostbare en opgewondene maaltijden besteed, welke niet alleen de eerzame Utrechtsche burgers menige slapelooze nacht berokkenden, maar ook menigmalen hevige gevechten onder de studenten zelve deden ontstaan, welke maar al te dikwijls den dood van een hunner ten gevolge hadden. Geen wonder dus dat de curatoren het zich tot plicht rekenden deze gezelschappen te weren, en ook nu weder in dit edict de praetoren, asses-