Amalia zweeg. Daar kwam een heldere traan in haar oog, zij wischte dien niet af, maar bleef in gespannen aandacht luisteren naar den wind.

»Hoor eens mijn engeltjen!” hernam de Lady en zij sloeg hare armen om den hals harer dochter »die oude John is een onweersvogel; de man wordt wat oud en suf en ziet gevaar, waar het niet is: gij kent toch wel zijn sprookjen, van den hooze, die op een’ goeden nacht Rockfair op zijne schouders zal nemen en het onderste boven in zee zetten.... ?”

Amalia poogde te glimlachen bij de herinnering aan John met zijn spookhistories, waarin de goede man zoo rijk was, maar ook nu kwam er weer in plaats van een lach een groote traan.

Het was toch vreemd.

Beide zwegen een oogenblik, toen de deur met kracht openging en de oude Lord binnentrad.

Hij kwam van de jacht en zag er verhit en wat norsch uit, maar toen moeder en dochter hem om beurten omhelsden en zijne easy-chair wat dichter bij den haard schoven, sprak hij op vroolijken toon:

ïNu, kindertjens ! dat was me een jachtpartij! zóó heb ik ’t nog nooit van mijn leven gezien, wel tien herten, ik zal de hazen en ’t ander gedierte maar niet meetellen: jongens! de oude man heeft toch nog kracht in zijn longen, was dat me een blazen en schreeuwen! De Bai'on Horlay met zijne beide zoons was ook van de partij. Sir Constans vroeg zeer naar u, Amalia ”