Amalia werd bij deze woorden doodsbleek, ging eenige schreden achterwaarts en scheen met groote aandacht het vergulden beeldjen op de pendule te bekijken. Eindelijk vatte zij moed, greep de hand haars vaders en zei op zorgelijken toon; sMaar,lieve vader! het is toch wel wat heel vermoeiend voor u, zeg, is het niet heel boos weer buiten?”

»Wel, wel mijn popjen!” zei de Lord terwijl hij haar ondeugend aanzag, Dzijt ge ook soms bang, dat Sir Gonst hierheen op weg is?”

»Papa! Papa!” riep Amalia in groote gejaagdheid DU moest niet spotten met mijn....’

»Wat duiv !” riep de Lord, »wie praat er van spotten? Daar begrijp ik niets van.”

Amalia zag smeekend hare moeder aan, die met echt vrouwelijken tact het gesprek weer langzamerhand op de jachtpartij wist te brengen en, daar zij het zwak van haren echtgenoot kende, slaagde zij ook volkomen. Want, toen de oude man van zijne ontmoetingen en gevaren begon, luisterden moeder en dochter met al de belangstelling eener teedere liefde.

Maar hoe was het nu daar buiten gesteld?

De wind was.... gaan liggen? Ach neen, maar veeleer in hevigheid toegenomen, ’tls waar, in den vooravond woei er slechts een sterke wind, maar deze was het voorspel van een veel ijselijker lied. En toen het eerste was uitgespeeld kwam het tweede weldra aan de beurt.