Een groote eeuw later had de Katholieke gemeente hier onder de gunst der omstandigheden zich dermate uitgebreid, dat het kleine Eomaansche kerkje voor haar te nauw begon te worden. Of de komst van den Utrechtschen kerkvoogd naar Gist met deze omstandigheid samenhing, moeten wij in het midden laten; maar een oorspronkelijk stuk bewaard in het archief van Gelderland, leert ons dat in 1234, daags voor 0. L. Vr. Lichtmis, bisschop Otto hier ter plaatse de acte bezegelde, waarmede hij den groven en smallen tiend over den hof te IJsenvoorde aan het klooster Bethlem bij Doetinchem schonk.') In allen gevalle werd spoedig daarop het besluit genomen, om het te klein geworden kerkje voor den grond te halen, doch de hand niet te slaan aan den hechten Eomaanschen toren. Onmiddelijk voor dezen heen had de bouwmeester, op bijna dubbele breedte en evenredige lengte de grondslagen uitgebakend van het lichaam der nieuwe kerk, die werd opgetrokken uit baksteen, gemengd met den doefsteen der oude afbraak.

Wij vestigen hier bijzonder uwe aandacht op de glasramen van dezen bouw. Zie hoe hunne spitsbogen alle uit den stompen hoek zijn gevormd en daardoor getuigenis afleggen, dat zij herkomstig zijn uit het eerste tijdperk der Gothiek. Dit zal, ligging en stooming der tijden in aanmerking genomen, voor Gist wel duiden op de jaren 1225 ’5O; ’tgeen allezins strookt met ons gevoelen over de komst van den Utrechtschen kerkvoogd te dezer plaatse. Als straks het breede zadeldak over de nieuwe ruimte was uitgespannen, toog de bouwmeester een wijle heen, om

>) Sloet, Oorkondenboek van Gelderland en Zutphen, n». 569.