Op 14 Maart 1727 is geboekt: Ottha Ernestina Wilhelmina, fil legit. praenob. d“ ab Hoevel et praenob. Mariae de Doetinchem conjug.; suscep. praenob. dna de 'W'egevelt mater patris.

Ter uitoefening zijner heilige bediening heeft pastoor van der Hagen gewis, zoo als de eerw. paters tot dusver deden, den omtrek moeten doorkruisen en het H. Offer opdragen daar waar het minste gevaar van verstoring dreigde. Het meest zal dit het geval zijn geweest op de kasteelen der Katholieke edelen, op den Boscamp door de van Doetinchems, op den Steltenberg door de Stuurmans, en op den Spijkerbosch door de Krijten bewoond. Een vaste huisvesting zal heer van der Hagen wel reeds gevonden hebben op het goed, dat straks aan zijn opvolgers ter woning verstrekte, op den Denekamp, een klein erf, oostwaarts van de tegenwoordige kerk, ongeveer in het midden tusschen den Boscamp en den Dingshof gelegen. In 1726 althans had hij zijn intrek niet meer op het kasteel Randen. Daar stond toen als huiskapelaan Melchior van Dreunen, een priester, die voorheen te Rhoon en buiten ter Hoes de zielzorg had gedragen, aanvankelijk de partij van verzet was gevolgd, doch in 1726 door den Apostolischen Vicaris onder de trouwe geestelijkheid wordt gerangschikt. Strekte deze daar alleen ten dienste der bewoners van Randen, of was hij tevens een hulp in den nood, waarin de 258 communicanten van Olst toen verkeerden? Het vermoeden helt over naar de laatste onderstelling. Wamt het heeft den schijn, alsof de mannen der roede daar toen deden gevoelen, welk werktuig zij in de hand droegen. Voor hunne slagen zal de pastoor de vlucht hebben genomen. Immers opent ge het Olster doopboek, dan vindt ge door de hand