één persoon te beschouwen, helt in zijne Nalezing op „de Ahten van Mari'ènweerd!' tot een ander gevoelen over, omdat hij in het jaar 1344 (1345?) een Jan van Beest als proost van Koningsveld ontmoet, die vermoedelijk een kanunnik van Mariënweerd was. Wij voegen hierbij, dat een Jan van Beest, kanunnik van Mariënweerd, tusschen de jaren 1326 en 1332 (1333?) abt van Berne was, maar afstand deed. Dat hij een kanunnik van Mariënweerd was, daarin stemmen zoowel het necrologium Bernense van den aht Bosch en dat van den eerw. heer Oorn. Grinsven, als de aanteekeningen van Koevers overeen, en ook omtrent den datum van zijn overlijden. In de necrologia leest men: „Pridie Idus Maii comm. domini Johannis de Beest, sacerdotis et canonici in Insula sanctae Mariae, abbatis hujus ecclesiae.” En Roevers schreef: „Mortuo Nicolao (nempe Nicolao de Fladerachen, abbate Bernensi 21®) electus est in abbatem Johannes de Beest, canonicus Insulae B. Mariae, qui abbatiam libera resignavit voluntate, obiitque 2 Idus Maii.”

Nu komt in een stuk van 19 Juni 1353 juist onder denzelfden naam een abt van Mariënweerd voor. Het vermoeden ligt dus voor de hand, dat de afgetreden aht van Berne tot zijn onderhoud de proostdij van Koningsveld verkreeg en later na Johannes Bollen nog abt van Mariënweerd werd. Niets is daarmede in strijd dan het verhaal der „Nomina." *)

') Zie over Roevers Dl. XIV, blz. 420—422.

De volgorde der abten van Bern en de jaartallen, welke men bij Schutjes, I blz. 287 en elders vindt, zijn niet geheel te vertrouwen.

J. de Fremery, De Ahten van Mariënweerd, blz. 28.

Ibid. blz. 9.