Na afloop der voorlezing deden de gezanten van den raad nog eene poging, om den vicecureit te bewegen naar het stadhuis te gaan en met den raad in overleg te treden, om eene minnelijke schikking te treffen; de kapelaan heer Henrick Peterssen bood aan hem te vergezellen, maar wederom te vergeefs. De vicecureit antwoordde met het bescheid; „lek en sals nyet doen.” Daarop verliet hij de zaal maar keerde zich in de deur om en wierp den secretaris een bos sleutels voor de voeten onder den uitroep: „Holt daer, daer sint mijn sloetelen.” Op het antwoord van den secretaris dat hij niet in last had de sleutels aan te nemen, nam van Plo ze weer op, wierp ze op den vensterbank en verwijderde zich.

In opgewonden stemming zette de vicecureit, toen de afgevaardigden van den raad vertrokken waren, zich aan zijne schrijftafel en schreef een kort maar scherp antwoord aan den raad, dat hij nog denzelfden avond door zijne dienstmaagd aan den burgemeester Jorgen van Haersolte liet ter handatellen. De brief, die den onstuimigen ijveraar teekent maar tevens bewijst dat eigenbelang of baatzucht den man vreemd waren, luidt aldus:

„Lieff Heeren Burgemeister, Schepenen undeßaedt! U Ersaemen ontbieden my by den caemener om tho rekenen etc.; dan die wiell ick sus langhe an myn verdrach-cedull niet hebbe konnen raeken (wie wol ick durch Henrick Wolffsens unde andere van den ersamen raedh gedeputierde myn bant hebbe van my gegeven myt voerbeholt, sy solden my den segell van der stadt Oampen int gelick wedergeven, waervan ick domael voer den notarius protestiert hebbe), kan ick niet wethen waervan ick rekenschap solde doin ofi’ ontfan-