15.

Aanteekeningen, en brieven van den abt Arnt van den Zand. Alle schijnen dezelfde strekking te hebben , namelijk: om aan te toonen, dat men de landerijen der abdij wederrechtelijk in bezit hield en om een gunstige uitspraak door scheidsrechters te erlangen.

Vermoedelijk in het jaar 1437 of 1438.

Goede aindechtige vrunde. Wij laten u weten, alle die desen cedel zullen zien of horen lezen , byzondcr dengenen die dair vergaderen of sprekende zijn of zullen wesen van zaken, roerende der belening cope des goidshuys goede.

Wy Arnt, by der genede» Goids abt tSu»te Marienweerd. Als dat gy merken eu(fe overdenken wilt mit recht en<fe [vroedjingen reden, tegen wien dat gy onse goidshuys goede gecoft hebt, of die vercoper tgoet zijn eygen was, of dalwei syn alleen was, gbelijc bi dat vercoft beft, ene?e of dat niet mede toebeborede zijn medebroederen, enie der kerke [van den Weert] enie God meer dan den menseb. Ene/e oic co»- vent mede placb te bezegelen met baren zegel in een teyken dat[tet baer] beliefde, welc nu niet geschiet en is. oic merkende dat scepenbrieve nyema»t recht eygendom en geven, dan als dat goet, dat men coipt, des vercopers eygen is. Wa»t vercoipt yema»t anders mans lant mit scepen of scepenbrieve, dat en gevet den coper geen recht eygendom, merkende dat een rentemeister zyns beren goet mit recht niet vercopen en mach son<fer zijn openbair co»sent; noch een momber, der kinder goede enc?e erve, dair bi momber over is.